geen kwaad," zei Tony.
"Ja, maar ik vind het een naar beest. Toe ga weg, ga naar den baas," en ze liep weg. Soms wilde ze niet meer met Tony uit, omdat hij D��sir�� meenam en al schreide ze dan ook niet, toch vond ze het naar, dat hij liever met den hond uitging en haar thuis liet. Hij deed het, omdat moeder niet wilde, dat ze altijd haar zin kreeg, maar het hinderde hem altijd.
't Was een warme zomerdag. Alle deuren en vensters van het huis stonden open, zooals ze buiten zoo dikwijls doen. Moeder zat in de tuinkamer te naaien. Vader was op het kantoor aan dan anderen kant van het huis, dat een afzonderlijken ingang had en met een deur in de gang uitkwam van het woonhuis. Tony was op school. De vacantie was nog niet begonnen, maar iedereen verlangde er naar, want het was zulk heerlijk weer om in het bosch te liggen of te wandelen.
Juist kwam Jans aan de voordeur, om melk te nemen, toen de veldwachter voorbij ging.
"Hebben jelui hem al, van Buren?" riep de melkboer hem toe.
"Nee," antwoordde de veldwachter, "maar je mag de voordeur wel dicht houden, Jans, want het is een gevaarlijk, brutaal sinjeur, en hij kon best eens binnen komen, als je hem zoo uitnoodigt."
"Over wien heb je 't nou?" vroeg Jans.
"Nou, je zal toch ook wel gehoord hebben van dien landlooper, die bij Japik naar binnen is gegaan en bezig was de zilverkast leeg te stelen. De knecht kwam er net op af, maar hij is verdwenen voor ze hem pakken konden. Nou zeggen ze, dat hij weer gezien is in de buurt."
"Ja, dat is secuur, 't moet hem zijn." antwoordde de veldwachter, "en hij zal me geen tweeden keer ontloopen."
Jans zette de handen in de zij, om de zaak eens terdege te bepraten, want ze was bang voor landloopers en moest het fijne ervan weten.
Zus was met haar poppenwagen den tuin ingegaan.
Achter den grooten pereboom was het prieeltje, dat was altijd haar huisje. Daar kon ze zoo eenig spelen. Niemand kon er haar zien van het huis af. Om den tuin was een groene haag en er achter was een smal pad, dat naar den eenen kant op de groote wei en naar den anderen kant naar het bosch voerde. Er kwam haast nooit iemand anders langs dan een enkele boer, die in de wei zijn koeien liet grazen en bij het bosch woonde.
De vogeltjes zongen luid in de hooge boomen, krekeltjes piepten in het gras langs den weg en verder was het stil, heel stil. Zus ging op den houten grond van het prieeltje zitten en begon zacht een wiegeliedje voor de poppen te neuri?n. Zachtjes aan werd ze zelve slaperig, legde haar hoofdje op een voetenbankje en dommelde in.
Eensklaps hief ze verschrikt haar hoofdje op.
Een ruwe hand werd op haar mondje gelegd. Ze opende verschrikt de oogen en gaf een gil, die dadelijk werd gesmoord. Een afschuwelijk gezicht was over haar heengebogen. Een man in vuile lompen gekleed, lag naast haar op zijn knie?n. Ze beefde van afgrijzen, wilde de hand wegduwen. "Houd je mond, mormel," siste hij door zijn vuile tanden en ze voelde zijn adem op haar hoofd. Tegelijk rukte hij aan het gouden kettinkje, dat ze om haar halsje had. "Jelui alles en ik niks h��," mompelde hij en stak het in zijn zak. Toen greep hij naar haar oortjes en wilde de belletjes er uit trekken, zonder er zich om te bekommeren of hij daarbij haar oorlelletjes doorscheurde, maar ineens trok hij de hand terug, uitte een half gesmoorde gil en greep naar zijn been.
D��sir��, die een eind verder in den tuin onder de struiken had liggen slapen en door den dief niet was opgemerkt was door de gil van zus, hoe zacht ook, toch ontwaakt en met een paar sprongen op den aanvaller afgevlogen, die hij in zijn been beet.
Zus vloog overeind en rende luid schreiend naar huis. Ze hoorde D��sir�� woedend blaffen, de man vloeken en tieren, de haag kraken, maar keek niet om en liep onder 't geroep van "Moeder! moeder een dief!" zoo gauw ze kon, het huis in, terwijl Jans net de kamer in kwam. Moeder was op het geschrei toegesneld, maar begreep niet zoo gauw. Jans nog onder den indruk van het gehoorde, liep zoo hard mogelijk de gang weer in, naar de voordeur en gilde "Van Buren, Van Buren--hier, hier!" De veldwachter wilde juist den hoek omgaan, maar kwam nu terug.
Moeder was ondertusschen den tuin ingeloopen op het geblaf af en zag D��sir�� in woedend gevecht met een haveloozen man, die half over den haag geklommen was en beproefde den hond zijn keel dicht te knijpen, daar het beest hem niet wilde loslaten.
"Ga vader halen," riep moeder tegen zus "gauw!" maar juist kwam de veldwachter, die
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.