weer, terwijl ze zijn neus met watten dicht stopt.
"O, die Bert, die naarheid; maar ik heb hem lekker te pakken genomen," en hij balde zijn vuisten.
"O, dus je hebt gevochten, dan heb ik heelemaal geen medelijden met je; dan moet je maar niet vechten. Dat zijn straatjongensmanieren."
"Ja, maar ik moest wel, moeder--hij zei--hij zei--"
"Nu?"
"Hij zei, wat van zus--en, dat laat ik niet zeggen, hij zei: 'ze is een akelige kribbekat.'" Zijn oogen stonden zoo kwaad; hij balde de vuisten of Bert weer voor hem stond.
"Maar nu heb je toch bewezen, door je bebloeden neus en zijn blauw oog of wat je hem hebt gegeven, dat het niet waar is," zei moeder ernstig.
Tony zag moeder eens aan, hij begreep niet of moeder wel meende, wat ze zei.
"Laat ze toch praten, jongen, ze zeggen het immers, om je te plagen, omdat ze weten, dat jij je er boos om maakt," vervolgde moeder, maar Tony bromde zooiets van: daar hebben moeders geen verstand van, die zijn geen jongens geweest, doch hij zei het maar niet hardop. Zijn neus deed hem erg zeer. Zus had medelijden met hem, ze troonde hem mee en speelde met hem. "Vader," zei ze, toen die thuis kwam van het kantoor, "Tony heeft met de jongens gevochten voor mij en hij heeft al zoo'n pijn. Wees U maar niet boos." En vader zei alleen: "z����, een bloedneus, en de ander? Is die heelemaal dood of half? Je moet niet vechten, Tony"--en nu kon Tony toch niet denken, dat vader er geen verstand van had, want die was toch ook een jongen geweest.
3. Haar geheim.
Er kwamen wel eens jongens bij Tony in den tuin spelen, maar als zus niet mee mocht doen, konden ze wel heengaan. Daarom moest zus leeren slootje springen; op een smallen plank loopen over de sloot, knikkeren op z'n jongens; hoepelen, duikelen in het gras en aan den rekstok; in een boom klimmen, hardloopen en meer van die jongensspelen. En ze kon heel aardig meedoen, want Tony leerde het haar en hij vond het heerlijk als het kleine ding hooger durfde schommelen, dan de groote jongens. Toch was hij heel voorzichtig met haar. "Ja," zei hij dan, "het is toch een meisje en ze is nog zoo klein ook."
Als Tony op school was, speelde zus met haar poppen, maar was hij thuis dan lagen de arme kinderen vergeten in een hoekje of Tony moest mee huishoudentje spelen; anders was zij jongen mee.
Het liefst had ze een oud pakje van Tony aan, dat hij haar met de schoonmaak eens voor de grap had aangetrokken. Dat stond zoo leuk vond Tony, bij die lange, blonde krullen, dan was ze net kleine lord Fauntleroy. Toch was zus niet jongensachtig, maar heel zacht en bedaard. Soms kon ze tijden met haar poppen in een hoekje zitten moedertje spelen, of met de kleintjes in den tuin wandelen. Ook hield ze dol van poppenwasch. Moeder had haar ook breien geleerd.
Eens zat ze in haar eigen rieten stoeltje in den tuin voor Tony, die gauw jarig was, een knikkerzakje te breien. Moeder naaide aan een mooie jurk voor haar en ze vond zich zelve erg groot, dat ze nu ook een werkje maakte en zat een tijdlang ijverig te peuteren zonder iets te zeggen.
"Moeder," vroeg ze op eens "wat krijgt Tony van U en van Vader?"
"Wat denk je?" antwoordde moeder.
"Ik weet wel iets, dat hij heel, heel graag hebben wil. Maar dat krijgt hij natuurlijk niet," zei ze weer.
"Zoo, vrouwtje. Wat is dat dan voor vreeselijks?"
"Ik zal het u influisteren," antwoordde zus, wierp haar breiwerk neer in 't gras en sprong naar moeder. Ofschoon er niemand bij was, zei ze 't heel zacht aan moeders oor en keek moeder toen met een ernstig ondervragenden blik aan. Moeder lachte. "Jongens, jongens, dat is geen kleinigheid," zei ze, "dat is heel duur."
Emy's gezicht betrok. "Maar hij zou het zoo heel, heel erg graag hebben," zei ze, "en hij is toch zoo lief, moesje."
"Houdt zus zooveel van broer? Ik geloof nog meer dan van moeder en vader, h��?" was moeders wedervraag, terwijl ze haar naaiwerk in den schoot liet vallen en het lieve gezichtje tusschen hare handen nam, om het te kussen.
"Neen," antwoordde zus dadelijk. "Ik houd van vader, van moeder en van Jans en van de poes en van Lijsje en Truitje en al de andere poppen en van grootmoe ook en van tante Sjaak en van grootvader en o, van een heeleboel menschen meer. Ook van den kruideniersjongen, want die brengt altijd balletjes voor me mee en ik mag op zijn fiets rijden."
"Nu," antwoordde moeder, "als je van vader en moeder net zooveel houdt, als van den kruideniersjongen, dan mogen we toch tevreden wezen," en zij lachte hartelijk.
"Krijgt Tony dan een hond, h�� toe, moesje?"
"Maak jij je knikkerzakje maar af, dan zullen we nog
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.