Wat er te zien valt in Armenië | Page 5

Noel Dolens

Gedurende de grootste helft van het jaar zijn de boeren zonder werk en
genieten hun kief (zalige rust, afgewisseld door ruzie en vechtpartijen)
in het hoekje van den haard, verzameld rondom den tonir (een in den
grond gemetseld en oven) onder een wijde schouw, waarin tesek wordt
gebrand, als men geen hout heeft. Tesek zijn koeken van gedroogde
koemest. Het verzamelen hiervan maakt de voornaamste bezigheid van
stad- en landbewoners uit, zoodat er slechts een geringe hoeveelheid
overblijft, om het land te bemesten. Op die lange koude volgt, nadat
gelukkig door het smelten der sneeuw de bodem week is geworden,
bijna zonder voorjaar, de korte gloeiende zomer. De herfst is er echter
zacht en droog, en duurt dikwijls tot het laatst van October.
Het leven op de hoogvlakten van Armenië is dus ver van aangenaam,
hoewel de lucht er gezond is, en zóó helder, dat men bij onbewolkten
hemel duidelijk een vijftiental dorpen onderscheidt, die op tien of
vijftien kilometer afstand liggen. Een ander verschijnsel, dat het leven
hier bemoeilijkt, zijn de herhaalde aardbevingen. In 1901 hebben
verschrikkelijke schokken plaats gehad, waarbij de ellendig gebouwde
huizen van de turksche wijk te Erzeroem instortten en omstreeks
twintig menschen werden gedood. Alle huizen in de stad hebben
daarbij meer of minder geleden en velen moesten worden herbouwd.
De stad Malazguert ten Noorden van het meer Van is totaal verwoest,
en zeer hecht gebouwde armenische kerken, die reeds meer dan tien
eeuwen hadden getrotseerd, zijn tot puinhoopen geworden. Ieder
oogenblik kan zulk een geduchte ramp zich herhalen.
Geregeld ieder jaar hebben zulke aardschokken plaats, soms zonder
ander gevolg, dan dat een weinig pleister van de muren valt, doch soms
ook zijn zij de voorboden van vreeselijke verwoestingen. Toch schijnen

de fatalistisch gezinde bewoners er volstrekt geen bezwaar in te zien,
als zij genoodzaakt zijn, eenige maanden in tenten te leven, bij een felle
koude, en een sneeuwlaag, die beurtelings smelt, en tot ijs bevriest.
Zij vinden dat bestaan veel meer naar hun zin, dan het verblijf in een
gemakkelijk ingericht woonhuis, en in den zomer slaan de stedelingen
overal in het open veld hun tenten op, om de genoegens te smaken van
het voorvaderlijk nomadenleven.
Men kan zich thans een voorstelling vormen van de moeilijkheden,
waarmede het verkeer gepaard gaat. In zulk een warrelklomp van
bergen zijn natuurlijke wegen zeldzaam, ondanks het groote aantal
bergstroomen, want deze banen zich dikwijls een weg tusschen nauwe
rotswanden, of verloopen op de hoogvlakte in wijde poelen en
moerassen.
De begaanbare paden volgen bijna nimmer hun loop. Deze paden zijn
meestal niet anders dan de in het warme jaargetijde droge beddingen
van vroegere rivieren, die in lang vervlogen tijdperken den
steenachtigen bodem der passen hebben geëffend, Hierlangs kan men te
paard zonder al te groote bezwaren, zijn reis voortzetten. Er zijn hier
geheele streken, zooals het Oosten en Zuiden van Kurdistan, waar nog
nimmer een voertuig op wielen is aanschouwd.
Men moet de bergwanden, die de dalen scheiden, overklimmen, en dat
is een ware Hercules-arbeid. Om zich naar Khenoes, Bitlis en Sert te
begeven, moet men den Palandöken bestijgen, die zich boven Erzeroem
verheft.
De naam beteekent in het turksch: vallend zadel. Het pad is hier dan
ook werkelijk zoo steil, dat de koopwaren dikwijls van den rug der
lastdieren glijden, en dat de ruiter valt, zoodra hij den hals van zijn
paard loslaat.
Om het land te voorzien van de wegen, waaraan het behoefte heeft,
zouden grootsche werken moeten worden ondernomen. Maar om
dergelijke zaken bekommert men zich daar al heel weinig. De vali van
Erzeroem is de eenige, die de middelen, welke hem ten dienste staan,

aanwendt tot dit doel. Hij heeft van uit de hoofdplaats twee wegen laten
aanleggen, een naar Erzindjan, en een andere naar Kars, in Rusland. Dit
heeft nog niet eens veel te beteekenen. Men kan slechts in een wagen
rijden op den slechten weg van Sivas naar Samsoen, aan de Zwarte Zee,
en op den iets beteren grooten weg van Trebizonde naar Erzeroem.
Deze laatste werd in 1864 en 65 door fransche ingenieurs aangelegd;
maar wordt zoo slecht onderhouden, dat hij op verschillende plaatsen
instort, en men moet, als de houten bruggen verrot en gebroken zijn,
den stroom te voet doorwaden, terwijl het rijtuig, met horten en stooten,
half over de rotsachtige bedding wordt geschoven en getild.
Toch is deze verkeersweg van groot belang voor de welvaart van
Noordelijk Armenië. Dat de weg thans minder druk begaan wordt dan
voorheen, is toe te schrijven aan het feit, dat de perzische karavanen het
voordeeliger vinden, naar Transkaukasië te trekken, waar de spoorweg
de waren goedkooper vervoert, over Tiflis en Bakoe.
Maar dit is een kunstmatige afwijking; de weg over Erzeroem en
Trebizonde is korter en gemakkelijker. Hij zal dan ook opnieuw de
groote verkeersweg worden, als naast de russische spoorweglijnen ook
hier een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 55
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.