Wandelingen door België | Page 8

Not Available
der dingen, die de
mensen nooit straffeloos schendt.
Er is één dag in het jaar, waarop de ruwe ongebondenheid, die in
gewone tijden reeds groot is, haar toppunt bereikt: op den dag der
groote kermis van de Borinage, den feestdag bij uitnemendheid, den
dag van Sinte-Barbara. Op dien dag staat de arbeid in de mijn stil en
dommelt de moloch. Zelfs in de slechtste jaren trekken de mijnwerkers,
mannen, vrouwen, jongens, meiden, met trommels en trompetten
voorop, in gansche troepen van de eene herberg naar de andere; elk
oogenblik wordt de lucht verscheurd door de losbranding van kleine
kanonnen, waarmede eereschoten worden gedaan ter verheerlijking van
de heilige patronesse, wier naam aan al dat onstuimig gejoel en getier,
aan deze liederlijkheid, wordt verbonden.
Vijf-en-twintig jaar geleden, toen de kolenindustrie in vollen bloei was
en er geld in overvloed verdiend werd, gingen deze kermissen gepaard
met maaltijden waaraan patroons en gezellen te zamen deelnamen, met
allerlei grappen en vertooningen, met eene uitdeeling van prijzen aan
de mijnwerkers, die in den loop van het jaar de grootste hoeveelheid
steenkool hadden uitgegraven. Elke parochie versierde toen hare altaren
met groen en bloemen, met een bonten, veelkleurigen opschik, ter eere
van de heilige patronesse.
De toenemende nood der bevolking heeft sinds dien tijd deze
feestelijkheden vrij wat vereenvoudigd; toch wordt er nog altijd
geschoten, en nog steeds stroomt eene talrijke schare naar de hoogmis,
om daar, als in de tegenwoordigheid der beschermvrouwe, voor eenige
oogenblikken de moeite en den kommer van het leven te vergeten en
het harte op te heffen tot hooger en beter dingen dan de arbeid in de
mijn en de uitgelatenheid in de herberg. Ook op de tafel der armsten

verschijnt dien dag de rijsttaart met pruimen, waaraan het gansche
gezin smult, onder het drinken van groote kommen koffie. Het oude
gebruik brengt ook mede, dat op Sinte-Barbaradag, de eerste ploeg die
in de mijn afdaalt, eene ruw bewerkte afbeelding van de "goede
vrouwe", die op algemeene kosten is gekleed en versierd, met zich
neemt. Dat beeld blijft daar den geheelen dag, als het zichtbare teeken
en onderpand van de hulp en bescherming, die deze heilige aan het
arme volk der mijnwerkers wil verleenen, en te harer eere worden
verschillende ceremoniën verricht, die echter niet in alle mijnen
dezelfden zijn. Doorgaans wordt het beeld in eene nis geplaatst, onder
het schijnsel van drie of vier kaarsen: eene zwakke herinnering aan den
schitterenden glans van de honderden waskaarsen op het hoogaltaar der
kathedralen. Maar de verblindende pracht dier kathedralen haalt toch
niet bij den treffenden aanblik van die drie of vier glimmende lichtjes,
verloren te midden der eeuwige duisternis, maar die met hun wemelend
schijnsel de ruwe harten van zoo velen, althans voor een enkelen dag,
met hoop en vertrouwen vervullen. Zoo lang zij in den afgrond
tegenwoordig is, de goede en barmhartige en veel vermogende vrouwe,
schijnt het altijd dreigende gevaar bezworen; en gelijk zij des morgens
met plechtig eerbetoon in de mijn werd gebracht, zoo wordt zij des
avonds weer statig en ernstig omhoog gevoerd, maar nu bezoedeld en
besmoezeld door rook en damp en kolenstof. Boven gekomen,
beijveren de jonge meisjes zich nu om haar toilet weer in orde te
brengen; vervolgens wordt het beeld in een daarvoor bestemd kistje
weggeborgen en door eene der vrouwen, aan wie de zorg voor de
relikwie is opgedragen, mede naar huis genomen, om daar bewaard te
blijven tot het volgende jaar.
De Sint-Barbaradag, 4 November, valt juist samen met den aanvang der
kermis te Bergen. Reeds tegen den middag wemelen de wegen naar de
hoofdstad van menschen; men vecht om eene plaats in de spoortreinen;
in talrijke troepen gaat men op naar het oude Bergen. Daar beweegt
zich eene nieuwsgierige en kijklustige menigte langs de tenten en
kramen; met open mond staan de Borains in troepen te kijken naar de
kunstverrichtingen van den koorddanser en den goochelaar, en wisselen
zeer gepeperde aardigheden met de hansworsten en kunstrijdsters. De
huismoeders staan stil voor de kramen, waar zij haar inkoopen willen
doen, en loven en bieden en dingen tot in het oneindige, van de eene

kraam naar de andere drentelende, tot zij eindelijk haar gading
gevonden hebben. Dan gaat men gezamenlijk, onder luid rumoer, een
bezoek brengen aan de dikke dames, aan het kalf met twee koppen, aan
het vreeselijke zeemonster dat levende menschen verslindt. Ook de
nederige tent van de waarzegster wordt niet vergeten, want ieder is
begeerig te weten wat de toekomst hem brengen zal; en is men
hieromtrent meer of minder volledig ingelicht, dan gaat het in troepen
naar de poffertjes- en beignetskramen, waar men zich de maag vult met
het gebak, dat rijkelijk met sterken drank wordt besproeid. En wanneer
eindelijk, diep in den nacht, in de kroegen en danshuizen de laatste
stuiver is verteerd en het laatste glas geledigd, dan
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 63
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.