Wandelingen door België | Page 4

Not Available
te spreiden
tusschen de geblakerde steenen en het zwarte gruis; dan worden
eindelijk de kale verbrande hellingen bedekt met het bloeiende groene
kleed van het opluikende boschje, dat zijne twijgen en bladeren wiegelt
op den wind en te midden van het groote ledig van het doodsche
landschap eene verkwikking, een wellust voor de oogen is.
Geheel de Borinage vertoont hetzelfde beeld. Omdolende door dit
verschrikkelijke land, krijgt ge den indruk dat de bewoners door een
demonisch noodlot gedoemd zijn tot den hopeloozen arbeid om eene
duistere, onderaardsche zee leeg te schoppen, en nu, buiten bereik van
zon en sterren, hun leven slijten in nooit rustende pogingen om hunne
taak ten einde te brengen. Geene genade voor deze veroordeelden, geen
uur, geen oogenblik van rust en verademing; bezwijken zij, dan staan
anderen gereed om hunne plaats in te nemen. Want altijd en altijd door
vraagt de mijn haar offers, niet alleen krachtige mannen en jongelingen
in den bloei der jeugd, maar ook kleine kinderen, jonge dochters en
moeders. Op den leeftijd, waarop het kind, lachend en dartelend, het
leven gaat intreden, wordt het reeds in den afgrond geworpen, evenals
het jonge meisje, in den opgang der teedere jeugd. De moeder zelve des
gezins, die den huiselijken haard behoorde te bewaken en daar al de
leden der familie, als om een levend middelpunt, om zich moest
vereenigen, ook zij zelve wordt niet gespaard; ook zij moet zich in de
gevloekte mijn, als een lastdier, voor de berlaines spannen, de karren,
waarmede de kool vervoerd wordt. Op dertigjarigen leeftijd is de vrouw,
op wie de verplichting rust om haar schoonheid en boven al de reinheid
en frischheid van haar gemoed tot in den hoogen ouderdom te bewaren,
ten gevolge van dezen verschrikkelijken arbeid in de mijnen, die haar
tot slavin maakt van een werk dat met haar natuur strijdt en tevens tot
slavin van den man;--op dertigjarigen leeftijd is zij eene afgeleefde,
verwelkte tooverkol, wier gebogen figuur en hoekige vormen afschuw
inboezemen, die rookt, zich bedrinkt, vloekt en tiert als de ruwe kerels,
met wie zij voortdurend in aanraking is. En nog mogen zij zich
gelukkig rekenen, de mannen zoowel als de vrouwen, als de
onverzadelijke minotauros hen nog levend, zij het dan ook geschonden
en verminkt en gebogen, haast meer aan dieren dan aan menschen
gelijk, aan zijne vreeselijke kaken laat ontsnappen;--want zoo vaak
worden zij allen zijne prooi en worden geveld als slachtoffers zijner

demonische lusten.
Evenals men op Kreta jonge meisjes opvoedde om geofferd te worden,
zoo wordt hier de jeugd groot gebracht voor de mijn. Een paar dagen na
een der geduchtste rampen, die deze landstreek hebben getroffen, zeide
eene moeder tot mij, terwijl zij met een akeligen grijnslach op den
zuigeling aan hare borst wees: "Dat is voor de Agrappe!" Die Agrappe
nu, wier naam, eenige jaren geleden, half Europa van ontzetting
huiveren deed en nu ook eensklaps voor mijn geest het schrikkelijk
beeld opriep van een aantal mannen door eene ontploffing gedood;--die
Agrappe was de mijn, die door haar uitbarsting half Frameries
vernielde. In de bitterheid haars harten, in haar sombere, broedende
wanhoop had die moeder, met ruwe brutaliteit, de vreeselijke waarheid
gesproken.
En toch, zoo groot is de kracht der gewoonte, zoo groot ook de half
onbewuste moed dezer ruwe bevolking, dat ge bijna overal een
onbekommerd ter zijde zetten van het gevaar, eene luchthartige
onverschilligheid, ja zelfs wel de liefelijke bloem der hoop, in de harten
ontsluikende, vinden zult. Zoo gaat de zeeman vroolijk aan boord, en
denkt er zelfs niet aan, dat de golven zijn graf kunnen worden. Daar is
inderdaad, onder sommige opzichten, veel overeenkomst tusschen het
leven van den zeeman en dat van den mijnwerker, in zoo verre beiden
het onbekende trotseeren en ieder oogenblik door den steeds
dreigenden dood kunnen worden geveld. Ach, maar is dat eigenlijk niet
met ons allen het geval? En is het in werkelijkheid wel zoo vreemd, dat
zij, die van kindsbeen af dagelijks in dat gevaar verkeeren, daarmede in
het eind vertrouwd raken, en er even weinig aan denken als wijzelven,
wier gewaande veiligheid toch in den grond der zaak even onzeker en
bedriegelijk is? Alleen omdat wij, niet aan die levenswijze gewoon
zijnde, het gevaar in dezen vorm zoo duidelijk zien, verbaast het ons,
als wij nader kennis maken met de talrijke bevolking van de vele
dorpen, die zich rondom de mijnen gevormd hebben, dat de vrees voor,
en zelfs de gedachte aan het steeds dreigende doodsgevaar, in het leven
van den mijnwerker zoo luttel plaats beslaat. Daar zijn er, ja, enkelen,
in wier starre blikken ge als het ware de ontzetting lezen kunt, door de
verschrikkingen van den afgrond hunner ziele ingeprent; maar, voor
zoo ver de dierlijke arbeid niet alle menschelijk gevoel heeft uitgedoofd
en hen tot werktuigen verlaagd, kenmerken de mijnwerkers van de

Borinage
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 63
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.