enkele vrouw het kiesrecht
bezit?
En al de hierboven genoemde vrouwen hebben toch groot belang bij de
wetgeving. Daar is b.v. de bijna alom heerschende ongelijke
salarieering van mannelijke en vrouwelijke onderwijskrachten. Men
vindt het doodgewoon, dat de leerares aan een middelbare school of
een gymnasium minder salaris geniet, dan haar mannelijke collega; de
directrice van een gelijksoortige school krijgt minder traktement dan
een directeur. Waarom? Wel, men is zoo spoedig geneigd om een
salaris "heel mooi" te vinden voor een meisje of voor een vrouw. Een
leeraar heeft immers een gezin te onderhouden, een leerares niet! Maar
als nu die leerares óók eens een gezin had te steunen, b.v. voor de
opleiding had te zorgen van jongere broers en zusters, of een ouden
vader en moeder had te verzorgen? Of als zij gehuwd was en haar man
werd ziek of invalide, en kon niet voor zijn gezin zorgen, of verdiende
misschien alleen niet genoeg? Dan had zij toch óók plichten jegens
anderen te vervullen, en behoefte aan een grooter salaris?
Niet anders is het gesteld bij het Lager Onderwijs. Ook daar verdient in
den regel de onderwijzer meer dan zijn vrouwelijke collega, en men
durft als eenig argument tegen deze ongelijke bezoldiging aan te voeren,
dat een meisje niet zooveel behoeften heeft als een jonge man!
Maar wat gaat het den Staat of de Gemeente aan, welke behoeften zijne
ambtenaren hebben? Wat zou het tot grove onbillijkheden en willekeur
leiden, wanneer men bij de bezoldiging van een ambt of betrekking
ging vragen welke speciale behoeften de bekleeder er van heeft? De
eenige maatstaf moet immers zijn, welk salaris de betrekking waard is
en wat men er redelijkerwijs voor beschikbaar mag en kan stellen.
Doch dan heeft men nooit te vragen wie het ambt bekleedt. Of dit een
man is of een vrouw mag daarbij niet van invloed zijn. Als de opleiding
gelijk is, als men aan de geschiktheid om de betrekking waar te nemen
dezelfde eischen stelt, als bovendien de praestaties gelijk zijn, dan
hebben nòch persoonlijke behoeften, nòch de sexe iets met de
bezoldiging te maken.
Doch zoolang de vrouw het stembiljet niet bezit, zal in dezen staat van
zaken geen verandering zijn te brengen, eenvoudig omdat de vrouwen
het middel missen om invloed te oefenen op de samenstelling der
wetgevende macht, en zij zelve haar belangen niet kunnen verdedigen
in gemeenteraad of Tweede Kamer.
Behalve deze ongelijke salarisregeling zijn er nog andere zaken die den
strijd om het bestaan voor de intellectueel hoog-staande, werkende
vrouw zwaarder maken. Zeker, er staan thans vele ambten voor de
vrouw open, doch van vele andere is zij nog uitgesloten, terwijl in weer
andere de hoogere rangen voor haar niet bereikbaar zijn. En hier heeft
men volstrekt niet te doen met verouderde wetten; integendeel, waar
voorheen de wetgever slechts sprak van Nederlanders die voor het
vervullen van een of ander ambt konden in aanmerking komen, heeft
men in onze dagen fluks het woord mannelijk voor Nederlander
gevoegd, zoodat de deur flink op slot blijft voor de vrouw.
Dit gebeurde o.a. in 1904, toen de Gemeentewet werd gewijzigd. Bij de
opsomming der voorwaarden waaraan men moet voldoen om tot
Burgemeester, Secretaris of Ontvanger eener gemeente te worden
benoemd, heeft men de nieuwe bepaling ingelascht, dat slechts
mannelijke Nederlanders voor deze ambten kunnen in aanmerking
komen. Dat het hier de vooropgestelde bedoeling was, om de vrouw te
weren, ligt voor de hand; immers de overige voorwaarden waaraan men
wettelijk heeft te voldoen om benoembaar te zijn tot genoemde functies
zijn al zeer weinige. Er wordt geen examen geëischt, er worden geen
bijzondere bewijzen verlangd dat men voor het ambt geschikt is; de
betreffende artikelen in de Gemeentewet spreken enkel als criterium
voor de benoembaarheid uit, dat men moet zijn: "mannelijk
Nederlander, niet bij rechterlijke uitspraak de beschikking of het beheer,
over zijn goederen heeft verloren, noch van de verkiesbaarheid is
ontzet," dat men "den ouderdom van 25 jaar heeft vervuld (voor
secretaris is een leeftijd van 23 jaar voldoende) en ingezetene is van de
gemeente." Voor een burgemeestersbenoeming kan echter worden
afgeweken van de bepaling dat men ingezetene is van de gemeente;
voor de benoeming van secretaris of ontvanger bestaat zij niet.
Men ziet het, de wettelijke eischen zijn volstrekt niet onbereikbaar voor
vrouwen; zelfs die van het ontzet worden van de verkiesbaarheid kan
voor haar niet gelden! Dat daarentegen het niet-verkiesbaar zijn (als
volksvertegenwoordiger(ster) in eenig regeeringslichaam) een beletsel
zou kunnen wezen om de bedoelde ambten naar behooren te vervullen,
weet ieder die eenigszins bekend is met de werkzaamheden die er aan
zijn verbonden. Bovendien is het niet verkiesbaar zijn geen schande; de
ontzetting uit de verkiesbaarheid natuurlijk wel; deze twee
ongelijksoortige grootheden kunnen daardoor evenwel nimmer op één
lijn worden gesteld. Een vrouwelijke gemeentesecretaris kan men zich
dan ook evengoed denken als een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.