en zich vermengd hadden met de aarde, waaruit de misschien distels en brandnetels, misschien bloemen hadden doen opgroeien.
Al die portretten, met gezichten, die de kenmerken hunner eeuw dragen--want wie oude portretten bestudeerd heeft, zal zien, dat elke eeuw hare eigene soort van zeden en gedachten,--al die portretten vervulden mijne jeugdige verbeelding en waren de vormen, waarin de nevelbeelden mijner phantasie zich hulden, de gestalten, waarin de personen mijner denkbeeldigen wereld zich kleedden; maar er was er, dat altijd en bij herhaling mijne aandacht zoozeer trok, als dat ééne portret.
Het was het beeld van eene oud-tante, waarvan de sterk sprekende trekken krachtig uit de met rocaille-krullen gesneden lijst en den donkeren achtergrond naar voren kwamen. Zij was op veertigjarigen leeftijd afgebeeld. Zij had een fier oog en vasten mond en was versierd met eene muts met oranje-wit-blauw lint en een zwart satijnen mantel met kap, gevoerd met oranjezijde.
Het stuk was breed geschilderd en met veel talent, ja met eene vonk van genie. Het waren niet alleen uitwendige trekken--die altijd enigszins gemaskerd zijn--van het gelaat, die hierop waren afgebeeld, maar het was alsof de onbekende schilder zijne penseelen in, de ziel van het oorspronkelijke had gedoopt en met de diepste verven en tinten uit haar hart het afbeeldsel vervaardigd. Met die tinten had hij de geheimste trekken van haar karakter geteekend, en die slechts licht en dun overdekt, juist even genoegzaam om de toen levenden wel te doen nadenken, doch hun geen aanstoot te geven (de schilder had in haar karakter een hevigen hartstocht ontdekt), en wel wetende, dat de tijd, de dunne verflaag afvretende, later met grootere waarheid zijn portret zou voltooien.
Wondervolle, geheimzinnige kunst! Zonder dat ik van dit alles toen reeds bewust was, bezat het portret altijd eene geheimvolle aantrekkelijkheid voor mij, en in de schemeruren na den maaltijd nam ik dikwijls de gelegenheid waar om mijn vader te ondervragen.
* * * * *
--Wel, antwoordde mijnheer Van Nijwoude, er was eens iemand, die zeide: ik wou, dat ik zijn kop had en er soep van kon koken! raad eens wie dat zeide....
--Natuurlijk een kok of een slager, die van een kalf of varken sprak, zei mijne moeder, want het was juist in den slachttijd en hare gedachten waren daarmede vervuld.
--Neen, zei mijnheer Van N.----, bedenkelijk het hoofd schuddende,--de kop, waarop die woorden doelden, was die van een mensch, een christenmensch, en wel van een dominee.
Ik dacht terstond aan de Kanibalen, waarvoor Robinson Cruso?, en ik met hem, eens zoo geschrikt was, en ik opperde de veronderstelling, dat het misschien een van die heeren was, die dit gezegd had.
--Neen, zei mijnheer Van N.---- weer bedenkelijk knikkende, de persoon, die deze woorden sprak, was ook een christenmensch, ja zelfs ene vrouw--het was--tante. En hij wees naar het bewuste portret.
--O, dat is het! dat is het! riep ik opeens uit, dat is dat wonderlijke en onbegrijpelijke van het gezicht! Nu weet ik eindelijk, wat het is! Vader, heeft de schilder dat geweten, heeft hij die woorden gekend?
--Heeft de schilder die woorden gekend, zei mijnheer Van N.---- mijne woorden herhalende, zooals hij gewoon was, wanneer hij iets opmerkelijks in eene vraag vond, en terwijl hij mij met de uiterste verbazing beschouwde.--Zonderlinge jongen;--heeft de schilder die woorden gekend? Zonderling, en die opmerking, die een kind maakt, is mij nog nooit in de gedachte gekomen.
--Ja, waarlijk, vervolgde hij na eenig peinzen, de schilder zal ze gekend hebben en die woorden, tot eene les voor het nageslacht, in hunne trekken hebben willen uitdrukken.
--Waarom heeft hij ze er niet onder geschreven? vroeg ik.
--Er onder geschreven? herhaalde mijnheer v. N.---- mij weder met verwondering aanziende, doch daarop glimlachende, vervolgde hij:--Wel, het is mogelijk, dat hij van plan was, die woorden als motto onder de schilderij te plaatsen, maar dat de dame dit niet heeft verkozen!
--Wel, wel! zeide mevrouw Van N.---- lachende, het is immers niet waar, wat gij daar van tante vertelt?
--Zóó waar, zeide haar echtgenoot, als het op die gelaatstrekken duidelijk te lezen staat, al heeft een kind het mij moeten wijzen.--Zij was toch eene vrouw met edele eigenschappen, maar zij sprak deze woorden onder het woeden der partijschappen, in 1795, in tijden van blinden haat: zij met haar gansche geslacht getrouw aan het toen verwijderde vorstenhuis verkleefd. Zij sprak zoo van een dominee, die, ook met hoogst laakbare heftigheid en verbittering, der andere partij was toegedaan. Het is droevig, dat haat en hartstocht op eene schoone ziel zulk eene vlek kunnen werpen, maar laten wij haar niet te hard veroordeelen; zulke tijden maken zulke menschen.
En zich weder in zijne overdenkingen terugtrekkende, prevelde mijn vader:--Of de schilder die woorden gekend zou hebben?
* * * * *
Wij waren nog eenigszins onder den indruk van het gehoorde, toen, onze plompe boerendienstmeid, trouw als goud, met hare verweerde mahoniehouten armen, licht kwam brengen. Toen zij dit op de tafel zette, werden
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.