niet weet choriambicum asclepiadeum is?
Gelach en toestemming.
--Het is de schuld van dien ellendigen Kees, zei de persoon, die gefaald had in de eigenschappen van het choriambicum,--die heeft geklikt, dat ik in mijn boek keek.
--Geklikt? en er waren al handen aan den kraag van den ellendigen Kees, en laarzen dicht bij zijn ... eind van zijn rug, want de volksgerechtigheid is snel.
--Stil, houdt op! riepen sommigen; niet allen te gelijk! riepen eenige ouderen; eerst hooren! zeiden enkele juristen.
--Kees, is het waar?
--Ja! schreeuwde deze in zijne kwaadheid. Hij kijkt altijd in zijn boek, en hij doet altijd valsch--en dan heeft hij den naam van zoo knap, vervolgde de naijverige, kleingeestige Kees, en ik zal het van iedereen zeggen, daar ik het van zie!
Kees was algemeen gehaat en als de gelegenheid zich voordeed, barstte gewoonlijk die veete van alle kanten los. Het regende nu ook van alle zijden klappen en schoppen, en eindelijk werd hij met zijn hoofd in een emmer met water geduwd, zoodat hij er erbarmelijk uitzag. Een was er, die hem een zakdoek gaf om zich te drogen, en zoo droop de gestrafte verklikker naar huis.
Maar hiermede was de miskenner van het choriambicum niet geholpen, want de ongelukkige had door dien misgreep zijne plaats van eerste der klasse, althans voor het oogenblik, verloren. De knapsten onder ons dachten wijsgeerig genoeg om aan die denkbeeldige en niets bewijzende eer niet te veel te hechten, maar Piet was een van die jongens, die door de eerzucht en strengheid hunner vaders werden opgeprikkeld en nagereden. De arme sukkel was daardoor uitgebleekt, als dronk hij niets dan eau de Javelle, en mager van de zenuwachtige inspanning van elken dag en avond. Hij was dan nu ook neergedrukt en angstig, zijne klamme vingers beefden, en zijn gejaagd gemoed zag met schrik naar het einde van het jaar. Maar een van ons, wiens vader het niet achtte, op welk nommer zijn zoon zat en welken prijs hij had, maar dien het genoeg was, dat hij een vlugge en knappe jongen was en die Piet nu over het hoofd was gesprongen, redde hem.
--Hoor eens, Piet, zeide hij naderhand onder drie of vier vertrouwden, je weet, dat mijn vader het mij nooit lastig maakt; ik beloof je, dat ik je voor zal laten en voor zal laten blijven.
Wij hebben dien trek van edelmoedige opoffering, waardoor hij zijn kameraad een half jaar van angst en kommer, en misschien eene ziekte bespaarde, altijd bewonderd. Hij stierf kort daarna, maar wij geloofden, dat hij genoeg gedaan had om den hemel te verdienen.
* * * * *
Eenige jaren later vloog de gonzende bijenzwerm, na hot verwerken van den Attischen honig, weer uit. Er vormde zich eene groep om een persoon heen.
--Jongens, zei deze, kijk eens wat een mooien Aulus Gellius ik gekocht heb.
--Laat zien, laat zien!
--Waar heb je dien vandaan?
Er was altijd veel belangstelling in het koopen en verkoopen van classieke auteurs, en wij redeneerden met veel geleerdheid en animo over goede en slechte edities, over _Elzeviers, Bipontijnen, Minellen, in usum Delphini, van goede en slechte noten, van pontes asinorum_, etc.
--Van het stalletje van Levi gekocht--voor een spotprijs.
--Het is een Elzevier.
--Heeft je vader ook Elzeviers? vroeg er een aan mij.
--Eene plank vol, zeide ik met trots: Maar toen ik daarop vertelde, dat mijn vader ook boeken had, die wel honderd jaar ouder waren dan de Elzeviers en veel kostbaarder en zeldzamer, was er eene algemeene bewondering en beloofde ik, in de vreugde van mij op mijn vader te kunnen verheffen, zulk een boek eens mede te brengen.
Den volgenden dag bracht ik een zeer ouden druk van Boetius mede, en leende dien aan een der jongens.
Zoo kwam het eigenlijk, dat de Boetius uit de bibliotheek was weggeraakt, ten gevolge waarvan de schoomnaaksters verdacht en geweerd werden, want ik durfde eerst de ware toedracht niet te bekennen, en het spinnekoppennest niet mocht worden schoongemaakt.
Zoo zitten de belangrijkste gebeurtenissen aan allerlei nietsbeduidende draden vast. De belangrijkste gebeurtenissen, zeg ik, want het schoonmaken van de bibliotheek was er eene. Geene zaak was er in huis, die met zoveel omzichtigheid moest behandeld worden, geen punt zoo teder, geen roerde zoo vele gemoedsaandoeningen, en niets, dat mijnheer Van N.---- zoo uit zijn humeur bracht.
* * * * *
--Vertel nog eens wat van dat portret vroeg ik eens aan mijn vader, op het afbeeldsel eener dame wijzende, dat zich bijzonder van mijne kinderlijke verbeelding had meester gemaakt.
Er hingen in onze woonkamer verscheidene familieportretten. Sommige heeren hadden roode rokken aan en bepoederde hoofden, andere harnassen; dames waren er met torenhoge kapsels, met japonnen, die veel lieten zien van het onbeschaemde moij, waarover Huygens de dames van zijn tijd berispte, of met hooge stijve keurzen en breede kragen: sommige met fronsen, anderen met nu honderdjarigen glimlachen, die nog op het gelaat blonken, nu die lippen al lang tot stof waren vergaan
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.