waant dat hij is; en omdat men dat niet telt, wordt hij zoo miskend en gegriefd. Het is somtijds alsof hij werkelijk van de toekomst, wier kiemen in hem liggen, reeds het voorgevoel heeft, alsof hij zich den man voelt, die hij worden zal; vandaar dat er vaak eene zedelijke kracht, een verstand, een gevoel boven zijne jaren bij hem aanwezig zijn, die of niet gekend of niet begrepen worden. En toch blijft hij knaap.
Dit saamgestelde en moeilijk te begrijpen wezen, waarvan de anthropologische studie nog ver van uitgeput is, vormt eene wereld op zichzelve. Eene wereld met haar eigen toestanden en verhoudingen, haar eigen gevoelens, haar eigen denkbeelden.
Vandaar dat zij door de ouderen van dagen zoo moeilijk in alles te begrijpen is. Vandaar die scheeve beoordeelingen en die boeken, zoo geheel onge?venredigd aan de behoeften van het jonge geslacht.
Wilt gij eene proef nemen met een van die boeken voor de lieve jeugd? Neem Van Alphen, Als ik hem nu lees, vind ik hem lief, en dikwijls treffend, maar in mijne jeugd!
Er was geen schooljongen, die niet walgde van _eerst ter belooning een kusje of twee; die geen onuitstaanbare pedanterie vond in: deez perzik gaf mijn vader mij, omdat ik vlijtig leer_; of die niet volkomen partij trok voor den wakkeren vechtersbaas, die den bevreesden en wijsneuzigen pimpelneus uitschold voor een laffen jongen zonder moed, terwijl het in onze klasse algemeen ten hoogste werd afgekeurd, dat, in eene eerlijke vechtpartij, de wijze redeneerende mijnheer "_die een krijgsman was_" tusschenbeide kwam.
Al die denkbeelden waren zoo geheel anders dan die der werkelijke jongenswereld.
Is het wonder, dat ik meer hield van Sheherazade en de zeven eenoogige Calenders, van Sindbad en den vogel Roc?
* * * * *
In onze stad was een gymnasium, en toen ik den behoorlijken leeftijd had, ging ik daar dagelijks heen, om mij te laten volpompen met classieken nectar, benevens eenig modern toe?ten.
Met eene zekere pedanterie, aan dat tijdperk eigen, werden wij, gymnasiasten, weldra groote beminnaars van de oude classici en zagen met verachting neer op alle jongens, die geen Latijn en Grieksch kenden; wij vonden het in ernst een zedelijk gebrek in iemand, geen Latijn en Grieksch te kennen.
--De classieke letterkunde, zeiden wij, is toch de ware en de schoonste! Wat is al dat nieuwe anders dan navolging? Navolging van de ongelijkbare meesterstukken der classici? Wat waren al de nieuwere te zamen, vergeleken bij Homeros alléén? Waar was de echte po?zie, de echte welsprekendheid, de echte historiekennis, zoo niet bij de oude classici! Spreekt me dan niet van de nieuwere; wij houden het bij de oude classici!
Ik moet bekennen, dat, als men ons gevraagd had:--wat is het onderscheid tusschen de ouden en nieuwen, tusschen de classici en romantieken? dat wij raar zouden opgekeken en weinig geantwoord hebben.
O tijd van krachtige opwellingen, van onberedeneerde, maar dan ook warme, gloeiende, oogenblikkelijke voorliefde en neigingen!
Thans zijn wij meer beredeneerd en veel wijzer--maar ook zooveel koeler en minder ontvankelijk! Hoe het zij, wij zullen er ons niet minder wel bij bevinden, geloof ik, indien we dien trek onzer jeugd niet al te zeer wegredeneeren en uitroeien, en wij zullen het ons niet beklagen in het leven, wanneer wij hierin jong zijn gebleven, dat er voor ons nog toewijding en oogenblikkelijke, instinctmatige voorkeur, en warme, al is het soms onberedeneerde, ingenomenheid blijven bestaan.
Er was altijd eene buitengewone beweging op straat, als wij, gelijk een levendige bijenzwerm, het gymnasiale gebouw verlieten, het oude, vervallen, vervelooze huis, dat met het trotsche opschrift _Palladis Sedes_ prijkte. Dan braken al de door het rectorale oog in bedwang gehoudene elementen los, dan hoorde men de uitingen van elk individu; de een schold op den ouden baas, de ander luchtte zijn bedwongen levenslust in straatschenderijen; hier waren er, die spraken van wat er dien dag op school gebeurd was, over thema's, nota's, en den strijd om den voorrang en de praemia; ginds was er een bezig zijne boeken in zijn pet en de zakken van zijn broek en buis te verbergen en liep deftig als een mijnheer; de meesten stoeiden, joelden en babbelden door elkander.
Wat eene verscheidenheid van karakter en aanleg! Dat zou men niet vermoed hebben, als men ze een half uur vroeger gezien had, allen aan gelijke, met gelijksoortige inktvlekken en kerven versierde tafels en banken gezeten, allen met hetzelfde boek voor zich, allen peuterende aan denzelfden zin van Plutarchos, en dien naar denzelfden grammaticalen regel uitrafelende.
--Bah! wat was de oude weer lastig en vervelend! zei Piet.
--Waarom was je ook zoo stem! antwoordde Jan.
Zoo zijn ze, ruw maar rond. Twintig jaren later zal Jan zeggen:--Als ik de vrijheid mag nemen het op te merken, geloof ik, dat de geachte spreker daarin ongelijk had en dat zijn geheugen hem voor een oogenblik bedrogen heeft op dat punt.
--Stom? Pedante vent! zei Piet.
--Ja zeker! Jongens, is het niet stom, dat hij
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.