욦
?t deze zijn Boetius hadden gestolen.
--Maar lieve man, zeide zijne echtgenoote, hoe kunt gij nu zoo praten; wat zouden zij daaraan hebben, een oud, leelijk stoffig boekje misschien, en dan Latijn: dat is immers voor die menschen zonder enige waarde.
--Oud en leelijk! En mijn vader wist niet of hij boos moest worden of bedroefd.--Oud en leelijk! dat zijn je schoonmaaksters! en Latijn--En geene waarde! een drukje van Jacobus de Breda, van 1490 Een kostbare incunabel, die honderden guldens waard is!
--Het is zonde van het geld, meende mevrouw Van N.
--Phoe! zei mijnheer Van N.----, met een geluid, dat zoowel een familietrek had van een zucht als van een verontwaardigingskreet, zette zijn hoed op en stapte de deur uit.
Voor mij was het spinnekoppennest een paradijs vol geneugten: het was een lusthof, waar ik niet alleen bekende, maar telkens nieuwe bloemen en vruchten ontdekte. De profane wereld vond die kamer akelig en somber, maar voor een ingewijde--en uit instinct was ik eenigszins een ingewijde--wat eene geheimzinnigheid en po?zie in die vergadering, samengesteld uit den levenden geest van allen, die ooit op het gebied van verstand, hart en verbeelding groot waren. Het was alsof de omgeving dier duizenden boeken daar een zekeren invloed en geestelijke aantrekking uitoefende. En het was eene zonderlinge gedachte, dat die duizenden schrijvers, wier stof over de geheele aarde verspreid was, hier in eene kleine ruimte vergaderd waren in den geeste en in perkamenten of lederen banden.
Welk eene dwaasheid zou het geweest zijn, zoo die bibliotheek aan eene woelige, bedrijvige straat ware gelegen, waar ratelende karren de glazen zouden hebben doen rinkelen en de oude heeren op hunne planken doen dansen, waar de voorbijgangers den neus der materi?ele werkelijkheid in dit heiligdom des geestes hadden kunnen steken. Menigen ochtend zat ik aan den voet van eene der groote kasten in de boeken te snuffelen, nu eens tot over de ooren verdiept in stoute daden of avontuurlijke reizen en ontdekkingen, dan weder, als een vlinder, op de bloemen, her- en derwaarts, van het eene boek op het andere vallende.
Die onverzadelijke dorst naar weten, die den mensch bezielt! Als kind breken wij ons speelgoed om te zien, hoe het van binnen is saamgesteld. Als knaap vragen wij aan alles, hoe? en waarom? En het geheele leven door houdt de denkende geest niet op met vragen en zoeken.
Voor vragen en zoeken was stof genoeg in de bibliotheek. Zij bevatte verscheidene boeken, die mijn vader niet gaarne had, dat ik zag of las,--maar! die hadden niet zelden de meeste aantrekkelijkheid voor mij! en al had ik nog niet gelezen het _nitimur in vetitum semper, cupimisque negata_, de waarheid van dat gezegde was toch reeds op mij toepasselijk.
* * * * *
Of is het wel alleen dat verlangen naar het verbodene, dat ons naar andere boeken deed grijpen dan die voor ons gemaakt waren?--Is het niet een meer samengesteld verschijnsel? Ik denk ja. Het moet een instinctmatig zoeken zijn om onze behoefte te voldoen.
Leg voor een jongen, aan de eene zijde, alle met opzet en studie voor hem geschrevene werken, en aan den anderen kant, wat ge maar wilt van werken van wetenschap, letteren of kunst, die niet met het oog op zijne behoeften geschreven zijn, en die men soms meent, dat te hoog voor hem zijn, hij zal zonder missen naar de laatste soort grijpen. Hoe komt dat?
Omdat er een verbazend, hemelsbreed verschil is tusschen een jongen, een werkelijken jongen van vleesch, been, bloed en al wat er verder bij hoort, en een jongen, zooals wij hem in boeken zien voorgesteld of men hem zich meestal verbeeld heeft. Een der gevolgen van dit verkeerd begrijpen is, dat de meeste boeken, die men voor de lieve jeugd schrijft, geen doel treffen en geen vrucht dragen. Velen meenen, dat, als zij een werkje hebben, met een weinig minder grondigheid, met een weinig minder verstand, met een weinig minder kennis geschreven dan noodig zijn in een boek voor een groot mensch, en wanneer de schrijver daarbij, zich bukkende en inkrimpende tot de jeugdige vatbaarheid, zijn stijl zoo doodeenvoudig en na?ef, zijn geest zoo lief en zoetsappig en zoo klein heeft gemaakt, en hij bovenop dat boek gezet heeft: "_voor de lieve jeugd_,"--dat zij dan al een heel lief en belangrijk boekje voor hunne kinderen hebben, waar de lieve jongens gretig op zullen vallen en uren lang zoet mee zijn.
Maar vóór alles, praat een jongen nooit van de lieve jeugd. Een jongen wil niet lief zijn, wil niet lief gevonden worden, en gij kunt hem geen grooter afschuw van deugd en beminnelijkheid inboezemen, dan door hem die als zoo lief voor te stellen. Hij wil ook niet als kind beschouwd worden, dat is zijn zwak; en in spelen en leeren vliegt zijn geest reeds vooruit in de toekomst. Hij weet en voelt zich krachtiger, wijzer, ontwikkelder dan men
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.