Verhalen van de Zuidzee | Page 7

Jack London
beurt de kat weer vast hield.
De man, die het andere kind op zijn arm had, tikte Raoul op den schouder en wees. Hij keek, en zag een honderd meter verder de Mormoonsche kerk als een dronken man over het eiland zwaaien. Het gebouw was van zijn fundamenten gescheurd, en wind en zee stuwden en schoven het in de richting van de lagune. Een ontzettende muur van water smakte er tegen aan, deed het kantelen, en gooide het tegen een half dozijn kokospalmen. De trossen menschelijk fruit vielen als rijpe kokosnoten. Bij het terugloopen van de golf zag hij hen op den grond liggen, sommigen bewegingloos, anderen zich krommend en wringend. Zij deden hem wonderlijk sterk denken aan mieren. Het ontroerde hem niet. Hij was boven de verschrikkingen uit. Alsof het iets heel gewoons was zag hij hoe de volgende zee het menschelijk wrakhout van het zand wegveegde. Een derde zee, geweldiger dan alle andere die hij tot dan toe gezien had, gooide de kerk in de lagune, en ze dreef weg naar lij, de duisternis in, half onder water. Ze deed hem werkelijk denken aan de ark van Noah.
Hij keek rond om het huis om kapitein Lynch te zoeken, en merkte tot zijn verrassing dat het weg was. Waarlijk, alles gebeurde snel. Hij zag dat veel van de menschen in de boomen die nog hielden, naar den beganen grond waren afgedaald. De wind nam nog steeds toe. Hij kon dat zien aan zijn eigen boom. Die zwaaide en boog niet meer heen en weer. In de plaats daarvan bleef hij in denzelfden stand, in een scherpen hoek van den wind af gebogen, en trilde alleen maar. Maar dat trillen was iets afschuwelijks. Het was als van een stemvork of van de tong van een mondtrom. De snelheid van de trilling maakte het zoo vreeselijk. Zelfs al hielden de wortels van den boom, hij zou die spanning niet lang kunnen weerstaan. Er moest ten slotte iets breken.
Ah, daar was er al een die het opgegeven had. Hij had hem niet zien gaan, maar daar stond het overblijfsel, halverwege den stam afgebroken. Men wist niet wat er gebeurde als men het niet zag. Kleinigheden als het kraken van boomen en het jammeren van menschelijke wanhoop namen geen plaats in in die machtige massa van geluid. Toevallig keek hij in de richting van kapitein Lynch toen het gebeurde. Hij zag den stam van den boom op de helft splinterend afknappen, zonder geluid. De kruin van den boom, met drie matrozen van de Aorai en den ouden kapitein, zeilde weg over de lagune. Het ding viel niet op den grond, maar vloog door de lucht als een kafje. Raoul volgde het op zijn vlucht een honderd meter ver, toen stoof het in het water. Hij spande zijn oogen in, en was er zeker van dat hij kapitein Lynch vaarwel zag wuiven.
Raoul wachtte niet op wat er verder zou gebeuren. Hij tikte den inlander op den schouder en beduidde hem naar beneden te gaan. De man wilde wel, maar zijn vrouwen waren verlamd van angst, en hij bleef liever bij hen. Raoul sloeg zijn touw om den boomstam en gleed omlaag. Een vloed van zout water bruiste over hem heen. Hij hield zijn adem in en hield zich wanhopig vast aan het touw. Het water vloeide terug, en in de beschutting van den stam kon hij weer ademen. Hij maakte het touw steviger vast, en werd toen onder water gezet door een tweede zee. Een van de vrouwen gleed naar beneden en kwam bij hem staan, maar de inlander bleef boven bij de vrouw, de twee kinderen en de kat. De ladingmeester had opgemerkt, dat de troepjes menschen die zich vasthielden aan de andere boomen voortdurend kleiner werden. Nu zag hij van dichtbij hoe het proces in zijn werk ging.
Al zijn kracht werd vereischt om zich vast te houden, en de vrouw die bij hem was gekomen raakte al uitgeput, Iederen keer dat hij te voorschijn kwam uit een zee was hij verbaasd zichzelf nog op dezelfde plek te vinden, en dan, verbaasd dat de vrouw er nog was. Ten slotte vond hij alleen zichzelf terug. Hij keek naar boven. De kruin van den boom was ook verdwenen. Op de helft van zijn oorspronkelijke lengte trilde een versplinterd uiteinde. Hij was veilig. De wortels hielden nog, terwijl de boom geen wind meer ving. Hij begon naar boven te klimmen. Hij was zóó uitgeput dat het heel langzaam ging, en zee na zee spoelde over hem heen vóórdat hij er boven uit was. Toen bond hij zich vast aan den stam en sterkte zich tegen den komenden nacht en tegen hij wist niet wat.
Hij voelde zich erg eenzaam in de duisternis. Af en toe scheen het hem toe, dat dit het einde van de wereld was,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 71
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.