Verhalen van de Zuidzee | Page 5

Jack London
is geen wind, en kijk eens, kijk eens dien kerel daar!"
Mijlen lang, met een gewicht van tienduizenden tonnen, deed hij de brooze atol schudden als door een aardbeving. Kapitein Lynch stond versteld.
"Groote genade!" riep hij, half-opstaand van zijn stoel, toen weer terugzinkend.
"Maar er is geen wind," hield Raoul aan. "Ik zou het kunnen snappen als er wind bij was."
"Je zult den wind gauw genoeg krijgen, maak je daar maar geen zorg over," was het grimmige antwoord.
De twee mannen zeiden niets meer. Het zweet stond op hun huid in myriaden kleine druppeltjes die samen liepen en plasjes vocht vormden, die op hun beurt weer groeiden tot kleine beekjes, neerdroppend op den grond. Zij hijgden naar adem, en vooral de pogingen van den ouden man waren pijnlijk. Een zee kwam het strand op rollen, spoelde om de stammen van de kokospalmen, en week terug, bijna voor hun voeten.
"Stuk boven hoog-water peil", merkte kapitein Lynch op; "en ik ben hier al elf jaar." Hij keek op zijn horloge. "Het is drie uur."
Een man en een vrouw, met een bont gevolg van vuile kinderen en honden achter zich aan, trokken mistroostig voorbij. Een eind verder kwamen ze tot stilstand, en gingen, na lang weifelen, in het zand zitten. Een paar minuten later kwam er een andere familie uit de tegenovergestelde richting aanslenteren. Mannen en vrouwen droegen een heterogene collectie van bezittingen. En weldra waren er een paar honderd menschen van alle leeftijden en geslachten bij elkaar vóór de woning van den kapitein. Hij riep een van de pas aangekomenen aan, een vrouw met een zuigend kind in haar armen, en ontving als antwoord de mededeeling dat haar huis een paar minuten geleden de lagune in geveegd was.
Het was hier de hoogste plek land over een afstand van mijlen, en op verschillende punten, links en rechts, sloeg de zee al schoon over den smallen land-ring heen en golfde de lagune binnen. Twintig mijlen in het rond spande de cirkel van de atol, en op geen enkel punt was hij breeder dan vijftig vadem. Het was het hoogtepunt van het duikersseizoen, en van al de eilanden er omheen, zelfs van het verre Tahiti, waren de inlanders hier bijeen gekomen.
"Er zijn twaalfhonderd mannen, vrouwen en kinderen hier," zei kapitein Lynch. "Ik ben benieuwd hoeveel er morgen vroeg nog zullen zijn."
"Maar waarom waait het niet? dat wou ik wel eens weten," vroeg Raoul driftig.
"Maak je niet druk, jonge man, maak je niet druk; je zult gauw genoeg meer wind hebben dan je lief is."
Terwijl kapitein Lynch nog sprak, sloeg een geweldige watermassa tegen de atol. Het zeewater kolkte om hen heen, drie duim diep onder hun stoelen. Er kwam een zachte kreet van ontzetting van de vrouwen. De kinderen stonden met samengeklemde handen te staren naar de reusachtige brekers en huilden jammerlijk. Kuikens en katten, die verschrikt in het water rondliepen, namen als bij onderlinge afspraak fladderend en klauterend de vlucht op het dak van het huis. Een inboorling van de Paoemotoe's, met een nest pas geboren honden in een mand, klom in een kokospalm en maakte de mand twintig voet van den grond vast. De moeder spartelde jankend en keffend rond in het water er onder.
En nog steeds scheen de zon helder en duurde de windstilte voort. De twee mannen zaten daar en keken naar de zee?n en naar het krankzinnige stampen van de Aorai. Kapitein Lynch staarde naar de geweldige bergen van water die landwaarts rolden tot hij niet meer staren kon. Hij bedekte zijn gezicht met zijn handen om het niet meer te zien; toen ging hij het huis binnen.
"Achtentwintig-zestig", zei hij rustig toen hij terugkeerde.
Onder zijn arm was een rol touw. Hij sneed het in stukken van twee vadem, gaf er een aan Raoul, hield er zelf een, en verdeelde de rest onder de vrouwen, met den raad om een boom uit te zoeken en er in te klimmen.
Er begon een licht koeltje te blazen uit het noordoosten, en het zachte waaieren op zijn wang scheen Raoul op te vroolijken. Hij zag hoe de Aorai de zeilen kant naar den wind zette en uit de wal stevende, en hij had spijt dat hij niet aan boord was. Het schip zou er in ieder geval doorheen komen, maar de atol---Een zee sloeg er over heen, trok hem bijna van de been; en hij koos een boom uit. Toen dacht hij aan den barometer en liep terug naar het huis. Hij ontmoette kapitein Lynch, die denzelfden tocht ondernam, en samen gingen zij naar binnen.
"Achtentwintig-twintig", zei de oude zeevaarder. "Het zal hier aardig gaan spoken--wat was dat?"
De lucht scheen gevuld met iets dat met een geweldige vaart voortvloog. Het huis trilde en sidderde, en ze hoorden het zoemen van een machtig geluid. De ramen rammelden. Twee ruiten sprongen stuk; een geweldige tocht trok naar binnen en sloeg
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 71
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.