de gedrukte teksten zoowel onderling als
van den onzen, soms op--naar onze opvatting--niet onbelangrijke plaatsen.
Van Hamel's gedrukte Journaal verscheen in 1670 al eene Fransche vertaling, twee jaren
later gevolgd door een Duitsche, waarna het nog eenige tientallen jaren heeft geduurd eer
de Fransche vertaling op haar beurt in het Engelsch is overgezet; in die vertalingen en
bewerkingen vindt men natuurlijk de onnauwkeurigheden terug welke aan de
vaderlandsche uitgevers van Hamel's tekst te wijten zijn, waaraan de overzetters
bovendien sommige vergissingen of onjuistheden van eigen vinding hebben toegevoegd.
Buitenlandsche schrijvers die zulk een vertaling moesten gebruiken, droegen er toe bij de
door anderen begane fouten te verbreiden [86], soms ook te vermeerderen [87], zoodat tot
nog toe aan Hamel's arbeid geen recht is gedaan, zijn Journaal niet is bekend gemaakt
zòò als hij het heeft samengesteld.
Die leemte aan te vullen kwam wenschelijk voor.
In het Landsarchief te Weltevreden is een exemplaar van Hamel's Journaal misschien
nooit opgenomen, in elk geval thans niet aanwezig [88]; waar het "verbaal" is gebleven
dat Heeren XVII in 1668 in handen hebben gehad, valt niet te zeggen en uit de nog
bestaande dagregisters en brieven uit dien tijd, afkomstig van Compagnie's Comptoir te
Nagasaki, blijkt zelfs niet dat het bestaan van dit Journaal aldaar is bekend geweest.
Misschien heeft Hamel zelf ook een exemplaar daarvan medegebracht bij zijne
terugkomst hier te lande; om te kunnen nagaan of dit ergens verscholen ligt, zouden
gegevens ten dienste moeten staan aangaande zijn leven sedert zijn terugkeer in het
vaderland in 1670 en een onderzoek daarnaar is vruchteloos gebleven.
Gelukkig is in de afdeeling Koloniaal Archief van het Algemeen Rijksarchief te 's
Gravenhage het exemplaar van Hamel's Journaal bewaard gebleven dat de Indische
Regeering heeft gezonden aan de Kamer Amsterdam. Het maakt deel uit van de papieren
bijeengebracht in het "Tweede deel van de ingecomen brieven tot Batavia uijt de
respective quartieren van Indien, overgecomen pr de schepen 't Wapen van Hoorn,
Alphen, Hollants Tuijn, Vrijheijdt, Cattenburgh, Amerongen, Wassende Maan,
Loosduijnen en Vlaardingen, den 18 Mei, 13, 20, 23 en 25 Julij respective in Tessel en 't
Vlie gearrivt. Vierde Boek Ao 1668", en wordt in het eveneens in dat deel voorkomende
"Register der ontfangene brieven etc. sedert 6 December deses jaers 1667 tot 23en
desselven maende voor de Camer Amsterdam", vermeld als volgt: "Japan. Dagregister
gehouden bij de gesalveerde personen van 't verongelukt Jagt de Sperwer van 't
gepasseerde en hun wedervaren in 't rijck van Coree, sedert den 18en Augustij 1653 tot
den 14 September 1666."
Dat uit dit archiefstuk niet blijkt door wien het Journaal is samengesteld en aangeboden,
behoeft niet te verwonderen. Zelfs verzoekschriften werden eertijds vaak ongeteekend
ingediend [89] en soortgelijke relazen als Hamel's Journaal worden herhaaldelijk zonder
handteekening noch dagteekening onder de Compagnie's papieren aangetroffen. Van zich
zelf spreekt Hamel in zijn Journaal als van "den bouck houder" en nergens laat hij
uitkomen dat hij er de samensteller van is; door die onpersoonlijke redactie verviel ook
de aanleiding om het te onderteekenen. Het is waar dat zijn auteurschap nu ook niet
onomstootelijk vaststaat, maar al is het aannemelijk, zelfs waarschijnlijk, dat hij de
herinneringen van zijne kameraden zal hebben te hulp geroepen, alleen hij zal--naar het
voorkomt--de ontwikkeling hebben bezeten, welke voor de samenstelling van het
Journaal werd vereischt, dat, voor zooveel wij weten, ook nooit aan een ander is
toegeschreven.
Zelfs als het bewaard gebleven archiefstuk slechts een afschrift is, dat de Regeering te
Batavia voor de Kamer Amsterdam heeft doen vervaardigen, staan herkomst en
bestemming ons borg dat wij in die copie een alleszins betrouwbaren tekst bezitten.
Is echter het aangetroffen document zulk een afschrift of daarentegen het exemplaar van
zijn Journaal dat Hamel, volgens de aanteekening in het Bataviasche Dagregister van 11
December 1667, toen aan de Indische Regeering heeft aangeboden?
Wij zijn geneigd het voor het laatste te houden.
Gehoor gevende aan den aandrang van Compagnie's Opperhoofd te Nagasaki, zal Hamel
den tijd van zijn verblijf aldaar hebben besteed aan het opstellen van een uitgebreid relaas
(waarop al wordt gezinspeeld in de missive uit Nagasaki aan de Indische Regeering van
18 October 1666) [90] en op zijn minst twee exemplaren daarvan hebben laten
afschrijven door een klerk van de loge aldaar. In de overtuiging dat vóór het vertrek van
Compagnie's schepen in het jaar 1667 de vergunning zou afkomen op grond waarvan de
schipbreukelingen van "de Sperwer" Japan zouden mogen verlaten, zal Hamel den tekst
van zijn Journaal volledig hebben afgemaakt en op het laatste oogenblik door denzelfden
klerk den datum "van de comste van den nieuwen gouverneur" en dien waarop het anker
zou worden gelicht, hebben laten invullen (zoodat alleen de datum van aankomst te
Batavia nog openbleef) waarna hij het aan de Regeering te Batavia toegedachte
exemplaar zal hebben ter hand gesteld aan het Opperhoofd, om het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.