Verhaal van het vergaan van het jacht de Sperwer | Page 6

Hendrik Hamel

Een tweede exemplaar van dit Journaal is blijkbaar in het bezit geweest van zijne
lotgenooten die vóór hem, den 20en Juli 1668, in het vaderland aankwamen, en door hen
kort daarna aan Heeren XVII ter inzage gegeven [69], waarna de tekst in handen zal zijn

gekomen van uitgevers. Dat dezen de gretigheid waarmede Hamel's relaas zou worden
ontvangen, niet hebben overschat, blijkt uit de verschijning hier te lande van zes
verschillende uitgaven, waarvan ten minste drie al in het jaar 1668. Bovendien zijn in het
buitenland weldra ook vertalingen als afzonderlijke werkjes in het licht gegeven of later
opgenomen in verzamelingen van reisverhalen [70], en voor hen die sedert over Korea
hebben geschreven, bleven Hamel's berichten aangaande dit rijk, zijne bewoners en zijne
instellingen, eene welkome bron, lang zelfs de eenige van zuiver westersche herkomst.
De eerste schrijver die daaruit heeft geput was Montanus, van wiens hand in 1669 een
foliant verscheen over de gezantschappen der Compagnie "aen de Kaisaren van Japan"
[71]. In het laatste gedeelte van zijn werk, heeft hij de gelegenheid waargenomen om aan
het vergaan van "de Sperwer" en de lotgevallen van de schipbreukelingen eenige
bladzijden te wijden [72]; waar hij zijne berichten vandaan heeft, verzwijgt hij evenwel
en al noemt hij Hamel--dat deze een Journaal heeft opgesteld, heeft Montanus niet noodig
gevonden te vermelden, hoewel blijkbaar dit Journaal, in den een of anderen vorm, door
hem is gebruikt.
Ook de Bewindhebber der Compagnie Nicolaas Witsen heeft niet versmaad in zijn werk
"Noord en Oost Tartarye" partij te trekken van hetgeen over Korea door Hamel's Journaal
bekend of bevestigd was geworden. In den eersten druk--die in 1692 is gereedgekomen
maar niet in den handel is gebracht [73]--beroept hij zich een enkele maal op "de
Hollanders die op Korea gevangen zijn geweest" en toont hij van hun schipbreuk en
gevangenschap op Quelpaerts-eiland en het vasteland, op de hoogte te zijn; zelfs geeft hij
een paar bijzonderheden ten beste welke nergens elders worden aangetroffen en doen
vermoeden dat hij met geredde schipbreukelingen in aanraking is geweest. Evenwel
spreekt hij niet over hen, noemt hen zelfs niet en rept evenmin van een Journaal.
In den tweeden en vermeerderden druk van zijn werk, in 1705 verschenen [74], zijn
Witsen's berichten over Korea veel uitvoeriger geworden. Ook nu heeft hij zich niet
bepaald tot hetgeen hij heeft kunnen overnemen uit de "Reisbeschrijvinge der
Nederlanders die in Korea gevangen gezeten hadden"--zooals Hamel's Journaal wordt
omschreven op de eenige plaats waar er in zijn boek melding van wordt gemaakt
[75]--maar thans haalt hij ettelijke malen uitdrukkelijk als zijne zegslieden aan twee van
de schipbreukelingen, den onderbarbier Mattheus Eibokken en den scheepsjongen
Benedictus Klerk van Rotterdam, die hem mondelinge inlichtingen hebben verstrekt.
Vooral Meester Eibokken's mededeelingen heeft Witsen terecht als aanwinsten
beschouwd.
Dat Witsen het Journaal van Hamel--wiens naam hij nergens noemt--heeft gekend en
geraadpleegd, blijkt overtuigend uit hetgeen over Korea in zijn werk voorkomt en
bovendien uit eene vergissing welke hij begaat. In den eersten druk van "Noord en Oost
Tartarye" verduidelijkt hij de ligging van het door de Chineezen Fungma genoemde
eiland met de marginale aanteekening: "Nu Moese of Quelperts eiland", terwijl hij op een
andere plaats spreekt van: "Quelpaerts-eiland, Moese by d' inwoonders genoemt." Ook in
den tweeden druk herhaalt hij dat de inlanders zelf dit eiland Moese noemen [76].
Vergelijkt men hu hiermede de plaats in Hamel's Journaal: "'s middags gecomen in een
stadt gent Moggan [77], sijnde de residentieplaats van den Gouverneur van 't eijland bij
haar Mocxo genaemt [78]"--waarvan uitgevers hebben gemaakt: "bij haer genaemt
Moese" [79]--dan is het duidelijk dat Witsen's bron is geweest een gedrukt Journaal van
Hamel en dat hij het Koreaansche woord voor den gouverneurstitel [80] heeft gelezen

alsof het eiland zelf daarmede was aangeduid.
De gegevens hem door Hamel en zijne zegslieden bezorgd, heeft Witsen op eigenaardige
wijze verwerkt en dooreen gemengd, waardoor wonderlijke samenvoegingen zijn
ontstaan als deze: "De dorpen zijn daer te lande ontelbaer, iemant by het haer te vatten is
daer zeer oneerlijk en veracht" [81].
Minder kan het bevreemden dat de uitgevers van Hamel's Journaal diens tekst niet
getrouw hebben gevolgd. Zij zullen rekening hebben gehouden met den smaak van het
publiek waarvoor hunne boekjes bestemd waren en daarom die wijzigingen hebben
aangebracht welke hun doelmatig voorkwamen. Zoo heeft de een [82] den tekst gesplitst
in twee op zich zelf staande stukken: het verhaal van hetgeen den schipbreukelingen is
wedervaren en de beschrijving van Korea; een ander [83] heeft die beschrijving zelfs
geheel weggelaten; misschien omdat hij daarbij een paar in zijn bezit zijnde plaatjes te
pas kon brengen, heeft een derde [84] eene uitweiding ingelascht over olifanten en
krokodillen die in Korea niet voorkwamen, voor welke inlassching hij in zijne uitgave
zonder plaatjes eene elders gegeven beschrijving van gastmalen aan het Mataramsche hof
in de plaats stelde [85]. Bovendien verschillen
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 105
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.