Verhaal van het vergaan van het jacht de Sperwer | Page 5

Hendrik Hamel
hij sedert de
ontvluchting van zijne makkers twee jaren te voren, was komen te overlijden.
Daarentegen verhaalt Nicolaas Witsen--die het kon weten--dat hij er de voorkeur aan
heeft gegeven in het land der vreemdelingschap te blijven: "Hij was aldaer getrouwt en
gaf voor geen hair aen zyn lyf meer te hebben dat na een Christen of Nederlander geleek"
[55].
De nawerking van de vertoogen der Japansche Regeering schijnt een paar jaren later nog
krachtig genoeg te zijn geweest om te voorkomen dat het jacht Pouleron, toen het zich
door storm gedwongen zag aan het Quelpaerts-eiland te ankeren, daar werd lastig
gevallen en dat de Chineesche bemanning van eene verongelukte jonk van Batavia, werd
aangehouden [56].
Na, evenals hunne voorgangers, door de Japansche autoriteiten te Nagasaki te zijn
ondervraagd over Korea en den handel van Japanners in dat rijk [57], kregen deze zeven
bevrijde Nederlanders vergunning om Japan te verlaten. Ter versterking van de
bemanning, werden zij door ons Opperhoofd geplaatst aan boord van de "Nieuwpoort"
[58], die den 27en October 1668 van Nagasaki onder zeil ging om over Coromandel naar
Batavia te varen. "Door toeval" ging het plan niet door om hen bij Poeloe Timon te laten
overgaan op de "Buijenskerke", die te gelijker tijd van Nagasaki rechtstreeks naar
Batavia vertrok; dientengevolge zullen zij eerst den 8en April 1669 te Batavia zijn
aangekomen [59], terwijl de "Buijenskerke" hen daar al den 30en November 1668 zou
hebben gebracht [60].
Wanneer en met welken bodem de tweede groep van geredde schipbreukelingen de reis
naar het vaderland heeft ondernomen, is niet vermeld gevonden. Vermoedelijk heeft de te
Batavia achtergebleven boekhouder zich daar bij hen aangesloten; in Augustus 1670 toch
verschenen twee hunner, benevens Hendrik Hamel, voor Heeren XVII om, gelijk de in

1668 teruggekeerde kameraden, betaling te verzoeken van hun gage gedurende hunne
gevangenschap in Korea verdiend of van zooveel als Heeren Meesters hun in redelijkheid
wenschten toe te leggen. De uitkomst was dat zij er genoegen mede moesten nemen op
gelijken voet te worden behandeld als ten aanzien van hunne lotgenooten in 1669 was
vastgesteld: met een geschenk in geld werden zij afgescheept [61]. Hunne verlossing uit
de gevangenschap heeft begrijpelijkerwijs minder opzien gebaard dan die hunner
voorgangers; zij is zelfs zoo in het vergeetboek geraakt dat de schrijver van een
standaardwerk over Korea, waarin een geheel hoofdstuk wordt gewijd aan de
Hollandsche bannelingen, heeft gemeend dat omtrent hun lot nooit iets bekend is
geworden [62].
Hier en daar in Korea zijn inboorlingen aangetroffen met blond haar en blauwe oogen,
welke voor afstammelingen van onze schipbreukelingen zouden kunnen doorgaan, als
vaststond dat niet ook andere blanke zeevaarders daar zijn aangeland, die eveneens met
de vrouwen des lands omgang hebben gehad [63]. Voor de Koreanen ligt de herkomst
dezer blondharige landgenooten in het duister; het verblijf van Hamel en zijne makkers
heeft geen indruk achtergelaten [64], het tegenwoordige geslacht hoorde er uit den mond
van Westerlingen voor het eerst van [65].
Vele jaren na hunne terugkomst hier te lande worden--zooals wij hierna zullen zien--twee
van de geredde opvarenden van "de Sperwer" nog genoemd door een geleerd
Bewindhebber der Compagnie, aan wien zij mondelinge inlichtingen hebben verstrekt;
behoudens ééne uitzondering, hebben de overigen geen bekend spoor nagelaten.
Eén hunner heeft daarentegen zoo groote vermaardheid verworven dat zijn naam in
binnen- en buitenland is bekend geworden. Zijn gedwongen verblijf op het eiland Decima,
heeft namelijk de boekhouder van "de Sperwer", Hendrik Hamel van Gorkum, zich ten
nutte gemaakt door van het wedervaren van hem en zijne lotgenooten een relaas op te
stellen en daarin op te nemen hetgeen hem omtrent land en volk van Korea was
bijgebleven.
Was aan Hamel en zijne zeven kameraden op 2 December 1667 te Batavia de
onderscheiding te beurt gevallen "in Rade" te mogen verschijnen [66], in het Bataviasche
Dagregister staat onder den 11en dier maand nog aangeteekend dat Hendrik Hamel toen
zijn Journaal "aan Haer Ede overgelevert" heeft [67]. Op dien datum heeft de Raad van
Indië niet vergaderd, maar Hamel kan andermaal op het Kasteel zijn ontboden omdat de
Gouverneur Generaal uit zijn mond bijzonderheden wilde hooren over zijn verblijf in
Korea of omdat de Directeur Generaal wenschte te vernemen hoe hij dacht over de
kansen voor den handel met dit rijk. Hamel's Journaal dat, volgens de aangehaalde
aanteekening in het Dagregister, was "leggende onder de papieren desen jaere van Japan
[met "de Spreeuw"] ontvangen", was toen ter Generale Secretarije beschikbaar en kon
van daar worden opgevraagd om hem gelegenheid te geven het aan "Haer Edele", d.i. aan
Gouverneur Generaal en Raden, aan te bieden. Ook is het niet onwaarschijnlijk dat de
aanbieding heeft plaats gehad in de hiervoor vermelde vergadering der Regeering op 2
December en dat de Dagregisterhouder, de Eerste Klerk ter Generale Secretarije
Camphuijs, dit eerst den IIen dier maand heeft aangeteekend, zooals meer voorkwam
[68].
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 105
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.