kan dit eiland in hun oog niet anders zijn geweest dan de eerste en welkome
pleisterplaats op den terugweg naar Batavia en het vaderland; met klimmend ongeduld
zullen zij hebben gewacht op het aanstaande vertrek van het schip aan boord waarvan zij
de reis naar Batavia hoopten te ondernemen. Zij hadden echter gerekend buiten de
Japansche "precisiteyt" [34].
Eer zij op het Nederlandsche Comptoir te Nagasaki waren gebracht, was hun een verhoor
afgenomen [35] dat aan de rijksregeering te Jedo werd gezonden ter verkrijging van de
toestemming om Japan te verlaten [36]; het gevolg van dezen ambtelijken omslag was dat
zij nog een vol jaar tot de bewoners van Decima bleven behooren. In plaats van den 23en
October 1666 met de "Espérance" naar Batavia te zeilen, konden de teleurgestelde
zwervers dezen bodem met bedroefde oogen nastaren; de vereischte vergunning was
uitgebleven [37] en hoewel de vertegenwoordiger der Compagnie mondeling en
schriftelijk daar om bleef aanhouden [38], kwam eerst den 22en October van het
volgende jaar (1667) de licentie af welke aan hunne tweede gevangenschap een einde
maakte en hun gelegenheid gaf denzelfden dag zich in te schepen op de zeilree liggende
"Spreeuw" [39], waarmede zij den 28en November 1667 ten langen leste te Batavia
aankwamen [40].
Het is zoo goed als zeker dat zeven hunner--de boekhouder Hendrik Hamel bleef
voorloopig in Indië [41]--de reis naar het vaderland ook met "de Spreeuw" hebben
voortgezet. Naar het heet [42], zijn zij den 20sten Juli 1668 hier te lande teruggekomen.
Nu is, volgens het bericht van Heeren XVII aan de Bataviasche Regeering alleen het
schip "Amerongen"--dat 24 December 1667, alzoo een week vroeger dan "de Spreeuw",
van Batavia was uitgezeild--op 20 Juli 1668 "ons wel en behouden toegecomen" [43],
maar in de toevallig bewaard gebleven monsterrol voor deze reis van "Amerongen" [44],
komen de zeven schipbreukelingen van "de Sperwer" niet voor onder de 73 gegageerden
noch onder de "ongegageerde coppen". Daarentegen wordt elders vermeld dat "de
Spreeuw" den 20sten Juli 1668 "in dese landen arriveerde" [45], hetwelk--naar Heeren
XVII schreven--den 15en dier maand zou hebben plaats gehad. Deze tegenstrijdigheid
kan worden verklaard door aan te nemen dat "de Spreeuw" den 15en Juli in Texel of in
het Vlie ten anker is gegaan en den 20en d.a.v. in de haven van
bestemming--Amsterdam--zal zijn aangekomen.
De vrijgevigheid van de Compagnie zou men te hoog aanslaan door te veronderstellen
dat de gewezen schipbreukelingen ditmaal den overtocht zullen hebben gedaan als
passagiers; van Japan tot Amsterdam zullen zij deel hebben uitgemaakt van de
bemanning en scheepsdienst hebben verricht, waarvoor zij trouwens ook gage hebben
genoten.
Het beroep op het medelijden van de Bataviasche Regeering, te hunnen behoeve gedaan
door het Opperhoofd in Japan, Willem Volger, bij diens komst te Batavia in het laatst van
1666 [46], zal vruchteloos zijn gebleven. Wanneer toch een Compagnie's schip verloren
ging, hield de gage der bemanning van dat oogenblik op en nam eerst opnieuw koers
zoodra zij weder dienst deed. Zoo was nu eenmaal de vastgestelde regel [47], op grond
waarvan Hendrik Hamel en zijne zeven makkers ook nul op het rekest kregen toen zij bij
hunne verschijning in den Raad van Indië op 2 December 1667 het verzoek deden tot
uitbetaling van gage voor den duur van hun verblijf in Korea. Hun werd alleen gage
toegekend, gerekend van den dag waarop zij in de loge te Nagasaki waren aangebracht;
voor een paar hunner werd de vroeger genoten gage met luttele guldens verhoogd voor de
thuisreis, maar verder ging de goedgeefschheid der Bataviasche Regeering niet [48].
In het vaderland aangeland, slaagden zij er evenmin in van Heeren XVII betaling te
erlangen van hun gage, waarop zij opnieuw aanspraak maakten voor den vollen duur van
hun verblijf in Korea; alleen "uit commiseratie" werd eene "gratuiteyt" ten bedrage van
f 1530 onder hen verdeeld [49].
De schipbreukelingen die uit Korea wisten te ontvluchten, lieten daar acht kameraden van
"de Sperwer" achter, voor wier verlossing onze Opperhoofden te Nagasaki, Wilhelm
Volger en na hem Daniel Six, de hulp inriepen van de Japansche Regeering [50]. De
betrekkingen welke Japan met Korea onderhield door tusschenkomst van den Daimio van
het Japansche eiland Tsusima [51], maakten zulk een "pieus officie" [52] mogelijk; ook
heeft de Japansche Regeering misschien van de verschijning van een Koreaansch
gezantschap aan het hof te Jedo gebruik kunnen maken om op de vrijlating der
Nederlandsche gevangenen aan te dringen--in elk geval hebben de achtergebleven
schipbreukelingen aan de bemoeiingen van de Japansche Regeering te danken gehad dat
zij door de Koreanen zijn in vrijheid gesteld [53] en door den Daimio van Tsusima zijn
voortgeholpen op hun tocht naar Nagasaki, waar zij, zeven in getal, na eene moeilijke
zeereis, den 16en September 1668 bij de onzen te recht kwamen [54]. Van den achtsten,
den kok Jan Claesz. van Dort, wordt in de ambtelijke stukken gezegd dat
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.