jaren deden....
Doch Shelley lachte en riep, terwijl hij schudde?'t Jong hoofd--dat lachen scheen als zilvren bellen:--?"Gij moet niet langer meer uw Zelf wreed kwellen,?"Gij liept nooit mede met de doffe kudde
"Van wie graag, door den Dood, in 't Niet vervlogen:?"Gij zijt U-zelf, strikt-vrij van Schijn of Logen."
8. VERVOLG
"Gij wist, als Ik, van deinzen niet noch wijken,?"Gij stoordet nooit aan dwazen u, die smaadden,?"Maar gingt, door niets weerhouden, vroeg en spade,?"Uw eigen echten weg naar 't hoog Bereiken ...
"Naar 't Diepste dalen en naar 't Verste reiken,?"Naar 't niet te noemen Eerste, Oneindge raden?"En, schoon met Denken's eeuwgen last beladen,?"Toch nimmer, geen sekonde ook maar, bezwijken.
"Wijs-zijn, niet hopen maar ook geenszins vreezen,?"Terwijl men stil-gestuwd omhoog blijft dringen?"Op 't pad, u door uw diepste Zijn gewezen ...
"D��t was de weg, dien alle dichters gingen,?"Die niet om zelfs-wil maar om Zielswil zingen ...?"Zoo blijf, wat gij steeds zijn woudt, een van dezen."
9. ANTWOORD VAN MIJ
Meester!... vergeef, dat 'k U zoo noeme in schromen,?Maar met een diepe, als bovenaardsche vreugd,?Sinds 'k als een vaag-ontroerend na-geneugt?Van overschoone en lang-geleden droomen,
Die in 't koud daglicht plots weer v����r ons komen,?Uw naam--o, hoe dat oogenblik mij heugt!--?In de' allereersten opgang mijner jeugd?Met wijdingsvolle ontroering heb vernomen.
Ik zag hem ... l��s hem ... wist niet, hoe mij wierd....?Groeide er een verre erinnring in mij wakker,?Dat ik, in vroeger Zijn, met U als makker,?Heb vrij door 't Engelsch heuvlenland gezwierd?
O, is de heele Menschheid, hier op aard verschenen,?E��n bonte ontbloei?ng van het diep-in Eeuwig-E��ne?
10. VERVOLG
Spiegelt, wat elk beleeft, terug in 't Groote,?'t Oneindig-diepe Al-wezen (achter 't schijnen?Van dit en dat en w����r wat, 't Uwe en 't mijne)?In 't Eeuwge Denken, waar, in durend stooten
Van Neen op Ja, van 't Kleine tegen 't Groote,?Onder steeds reddeloos geleden pijnen,?Waar zich vergaan in voelt het Te��re en Fijne,?Het Levensraadsel uit is opgeschoten?
Moet men getroost dus, weg van ��l vergeefsche?Klachten om heel ons klein, persoonlijk Lijden,?'t Al-eenig eeuwiglijk-bestaand goed-geefsche,
Het God-genoemd goed-nemende te al tijden?Machteloos eerend, verder in goed-leefsche?Koelheid het Goede doen, het Slechte mijden?
11. SHELLEY'S OORDEEL
Doch Shelley's stem zei, klinkend als het golven?Van wind door slank-getopte popel-takken:?"De aarde werd woonoord voor gespeende wolven,?"Die met hun jonge tanden alles pakken.
"Dra zullen dichters wonen in barakken,?"Waar, als zij daags hebben gespit, gedolven,?"Zij worden heengedreven door de kolven?"Van vunze Bolsjewistische Kozakken.
"'t Menschdom is als Natuur, waar allen strijden,?"Geroofd wordt eeuwig-door: 't gaat op en neder,?"Dees wint of die, maar 't is tot scha voor beiden.?"O, vlieg, vriend, met mij mede, als lichte veder....
"Hierboven is het zalig, waar in wijden?"Kring alle blauwingen zich om ons breiden!"
12. SLOT
Toen lachte ik. "Meester, in die hooge streken,?"Waarheen mijn droomen ging in kinderjaren,?"Wanneer ik zat lange avonden te staren,?"Wijl alle sterren naar me, als oogen, keken....
"Voel _ik_ mij, die maar 'n aardling ben, een zware,?"Veel minder thuis dan Gij." Gelijk een bleeke?Straal van de maan, dien bladbeweeg kwam breken,?Was Shelley, als een waan, plots heengevaren....
"Illusie, gingt gij?" zei ik zacht. "Waar bleeft gij??"Muziekvolle ademing uit beetre sferen,?"Die eenmaal 'n oogwenk hier op aard verkeeren?"Kwaamt, om te vlieden, ����k te gauw toen ... streeft gij
"De oneindigheid der Ruimte d����r weer, om te ontmoeten?"'t Verbeelde Kernpunt van dees Chaos,datwij groeten ...?"
TER GEDACHTENIS AAN ALPHONS DIEPENBROCK
I
Ofschoon Gij ligt nu, wit als sneeuw, geloken?Die levende oogen, o, voor goed, en 't woord,?Het aardsche dat hier spreekt, niet wordt gehoord?Door wie als Gij, als ��lk eens, diep gedoken
In 't grondloos-E��ne-en-Eeuwige-ongebroken,?Leeft, maar met alles saam, onsterflijk voort ...?O, 'k roep U toe--Uw rust wordt niet gestoord--?En 'k roep dus, n��gmaals, woorden w����r gesproken
V����r 't Hooge en Onaanschouwbare Aangezicht?Van 't Eeuwge Zijn in 't allerdiepst des Levens:?Gij waart een Hooge, een Goede en Wijze tevens:?Diep in Uw Binnenst leefde Uw ziel in 't licht,
En wat in dat diepst Eigne zong als 't Levend-schoone?Schiept ge om in 't heerlijk-klagend juublen Uwer tonen.
II
't Allerdiepst Raadsel dezes Levens nam?Uw innigst In-zijn ��p weer in zijn schoot,?Dat altijd, sinds het uit dat Eeuwge vloot,?Terug verlangde naar waar 't eens van kwam.
Wij andren dwalen verder, tot de vlam?Ook van ��ns Zijn vervaagt tot avondrood.?Wat is de mensch? Wat weenen we om zijn dood??Want staan blijft steeds ons aller Moederstam,
De Menschheid, die sta��g groeit en bloeit, en bladen?Na bladen vallen laat in 't kerkhof-zand,?Maar nieuwe komen weer aan allen kant.
De onpeilbre Kern des Zijns leeft, diep geladen,?En eindloos, door der eeuwigheden tal,?'t Al-zijn zich wiegt zoo, stijgende na val.
III
Maar is er dan geen Troost? De Troost is deze:?Hij, die der Ruimte oneindigheid bespiedt,?Weet, dat heelallen daar vergaan en ziet?Een nieuw opvlamme' als men die taal kan lezen:?Maar ��ens komt toch 't ontzachlijk uur gerezen,?In der aeonen onbeperkt verschiet,?Dat alles saam vernevelt tot een Niet?En n�� dien zal er _niets_ meer, _niets_ meer wezen....?Niets? Ja, toch E��n, het Eenge, wat bestaat,?Dat droomt, zichzelf genoeg en nooit vergaande,?Het Absolute, b��ven Goed en Kwaad;?Diep in-zich weet het zich 't Alleen-Bestaande.?De wijsgeer noemde 't God, met kalme
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.