Van vijf moderne dichters | Page 7

Willem Kloos
stem:?Wij voelen, weten, denken niets dan H��m.
IV
Want uit Zijn Geest zijn we allen voortgekomen,?Glanzend of walmend voor een korten duur,?Als vonk of damp uit dat Ondoofbre Vuur,?Dat scheppend baart Zijn eigen Wezensdroomen.
Wij meenen dat wij zijn: wij voelen stroomen,?Door hersnen, a��ren, als een levend vuur:?En t��ch wij zijn slechts wanen van een uur,?En worden aan het eind weer opgenomen
In de eeuwig-ondoorgrondbre Bron des Zijns,?De Vlak-nabije en Onbereikbaar-verre,?Waar elk naar haakt in onbewust gepeins,?Wanneer hij ziet in mensche-ooge' of in sterren,?In stil vermoeden van iets Hoogs en Reins,?Van uit de scha?wen dezes aardschen Schijns.
V
Dit laatste woord, niet voor mijn binnenleven?Maar voor de wereld, jegens U van mij,?Op aarde hier. Want, wat ons nu nog schei,?'t Gordijn des Levens, met een rustig beven?Zal _ik_ ook eenmaal zien omhoog-geheven?En naar Uw beeltnis in der Eeuwgen rei?Staren, tot stil Uw wenk mij roept, waar zij,?Die 't diep-in meenden, eeuwig zullen leven.?Dan zal ons spreken zijn van 't stil-vermoede,?Dat woordloos door ons beiden werd gevoeld,?Het eindloos hoog-uit Klare, Zuivre en Goede,?Dat glanst, ����k waar de wereld woedt en woelt....?Maar, mocht het eeuwig nacht zijn, waar Gij zijt,?Blijf, ��ns toch heilig, diep gebenedijd!
VI
Maar neen, mijn laatste woord mag z���� niet scheiden?Van U, die zwijgend ligt in stilte Uws hofs;?Eer dan iets koels hier, passen diep-geschreide?Tranen, ras wijkend voor iets stils en dofs,?Dat diep in 't hart met onweerbarstig lijden?Peinst, tot het ��pvloeit in een zang des lofs;?Wij leven allen in den Droom der Tijden,?Dien 't Eeuwige ons boetseert uit schijn des stofs.?Wij zelf zijn droomen van een dag slechts, wetend?Zelfs niet het Diepere onzes eignen Zijns,?Zwevend op 't eeuwiglijk-onpeilbre, metend?Haarfijn ��l lengten, breedten onzes schijns,?Maar voelen 't Eindelooze niet daarachter,?Dat zwoegend werken moet, in weene'? of lacht er?
[Illustratie: WILLEM KLOOS--NAAR ANTOON VAN WELIE]
VII
Alwe��r een weifeling? Weg, weg ... wij voelen,?Omdat zij dieper dan ons denken gloeit?En, lichte bloem, omhoog naar 't zonlicht bloeit,?De zekerheid, (ondanks dien schijnbaar-koelen?Heelal-storm van ontstaan, die komt bespoelen?Ook 't aanzicht dezer aarde nooit vermoeid)?Dat, schoon de mensch zijn Aanzijn soms verfoeit,?Het Al-zijn schoon moet wezen van bedoelen.?Daarom zingt lof, al ziet gij schreiensrood?Om al de ellende dezer wereld tevens,?En laat ons kalm, in 't eind-uur onzes snevens?Omhoog zien, als we ons-zelf zien geestlijk bloot....?Hij maakt ��l goed. De diepste Grond des Levens,?Voor wien wij schijnen zijn, is naamloos groot.
AAN DE ONBEKEND-BLIJVENDEN
God-dronkenen, die diep-in zingend leven?Altijd-maar-door, al zwijgt hun mond, die wonen?Sinds hun geboorte in 't onuitspreeklijk-schoone,?Waarin hun ziel stil droomt: hun zinnen streven
Naar altijd dieper-voelend schoon-ziend beven?Bij al wat aarde en hemelen hun toonen?Aan visioenen die hen heerlijk loonen?Voor ��l des Levens pijnen, tot hun sneven.
O, mijne broeders al, gij, Onbekenden,?Die kwaamt en gingt, maar zonder ooit te spreken,?Daar gij verkoost met geen geluid te schenden?De heil'ge stilte van het diep-in leken
Der onder oogenrand gebleven tranen?Om mensch-verdwazing en der aarde wanen.
VERZEN VAN MARGOT VOS
LENTELUST
Zoo in den zingenden hof?Met de merels en madelieven?Met het blijmoedige lof?En de harige honigdieven,?Zoo als een doeniet den dag?Uit den zondronken hemel te kijken,?Dwars door het feestlijk gevlag?Der bloeiende appelrijken,
Vind ik de zaligheid weer?Die de wereld verloren waande,?Ben ik bevrijd van begeer,?Houd ik den hemel staande?Op mijn gezuiverd bloed?Waarover de winden wimp'len,?Ben ik van blijdschap gevoed:?De simpelste onder de simp'len.
Boven mijn hoofd sluit de tijd?Zijn eeuwig-bloedende wonde,?Heft mij in 't zorgeloos krijt?Van de fluitende vagebonden,?Houdt mij van schoonheid omschuimd,?Van zil'vren zangen volzongen,?Stuwt de groot-golvige ruimt'?Aan 't klein eiland mijner longen.
Mijn wordt het gansch gewelf;?Daar is geen raadsel, geen wonder.?Ik ben de schepper zelf,?De wereld duikt in mij onder.?De dagen stijgen uit mij?Als hel-klapwiekende duiven,?De nachten komen in mij?Den zomersenen wierook wuiven.
Ik draag de wel en de wolk,?Ik draag de ster en de rozen,?Ik draag 't opstandig volk?Van winden en waterhoozen.?Aan mij de zachte borst?En de zwarte vlerken der eeuwen?Aan mij de levensdorst?En het eindloos stille sneeuwen.
Zoo is het evenwicht?Over mijn tweelingoogen,?Zoo is al last en licht?Even zwaar uitgewogen.?Zoo is er geest noch stof,?Wijsheid noch wereldweten,?Zoo in den zingenden hof?Ben ik van God vergeten.
ONTWAKING
Onder de zon wordt een wonderdroom,?Weidsch als een waaierboog.?Merkt ge onzen machtigen onderstroom??Wij heffen de zee omhoog!?Zwaar rollen de golven, aan ruischingen groot,?Als de storm die te nacht in den horen stoot.
Al wat we zagen was eeuwig grijs.?Binnen gesloten schulp?Werden we en wiesen we op ����ne wijs;?Ons rijk was de smalle stulp!?Wat dreef ons begeeren naar ruimer gewelf??De groei onzer ziel, ons ontwaakte zelf!
Boven ons wijken de wolken weg,?Zeilen de zon voorbij.?Keert ons nog heden het oud beleg,?Toch worden we morgen vrij.?Toch zullen we morgen ontbonden staan?En ver boven 't kleine de vleug'len slaan!
HET IS MEI
O de zonne de zonne die danst op de wei?En de leeuw'rik die danst in de lucht,?En de perelaars breiden zoo breidelloos blij?Naar den hemel hun sneeuw-witte vlucht!?En het rozige schuim aan den appelaar ruischt?Of de zee door zijn juichende takkenschaar bruist;?En de zonne de zonne die danst op de wei ...?_Het is Mei, het is purperen Mei!_
O de zefir de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 17
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.