't: ik voel 't, als rijden Mij duivlen door
de borst: 'k zal 't snel belijden,
Want haast begeeft mij de adem ... en
ik sterf:
'k Heb eens in 't stormen der Toscaansche baren....
... Geef, geef mij
de absolutie of 'k verderf....
Voor geld een Engelsch scheepje
omvergevaren.
[Voetnoot 1: Zie W. M. Rossetti's Memoir of Schelley, blz. 126.
(London, John Slark 1886).]
6. SHELLEY'S VERSCHIJNING
Stil was 't, toen Shelley snellijk tot mij trad....
Ik zag hem nauw, maar
voelde zijn nabijen
Bovenaardsche' adem om mijn hoofd zich vlijen,
Zóó zacht, alsof er op een buiten-pad,
Waar niemand loopt, een zoeltje gaat: geen blad
Omhoog beweegt:
men merkt alleen zachtblij een
Vreemde verfrissching langs zijn
slapen glijen....
Eerbiedig wachtte ik roerloos, waar ik zat:
"Hoor naar uw Ziel, die gij nauw weet, die binnen,
Ver achter 't
aardsche schimmenspel, zich wiegt
Op eigen levensdiepte, waar 't
beminnen
Eindeloos-door om 't Eeuwig-Schoone vliegt,
Lijk in 't Heelal-ruim om de nooit te kennen,
Der zonnen Zon, al
andre zonnen rennen."
7. VERVOLG
Zóó voelde ik: Shelley zeide 't, en een vrede
Van veilig weten zeeg er
door mijn heele
Wezen tot in mijn diepste ziel, die 'k spelen
Hoorde
van ver, stil-eenzaam op de breede
Weiden der eindeloosheid, en haar beden,
Om één te wezen met het
Al-zijn, kweelen
Weer ging, heel diep-inwendig, als zoovelen
Dat
sinds hun vroegste, droefste jaren deden....
Doch Shelley lachte en riep, terwijl hij schudde
't Jong hoofd--dat
lachen scheen als zilvren bellen:--
"Gij moet niet langer meer uw Zelf
wreed kwellen,
"Gij liept nooit mede met de doffe kudde
"Van wie graag, door den Dood, in 't Niet vervlogen:
"Gij zijt U-zelf,
strikt-vrij van Schijn of Logen."
8. VERVOLG
"Gij wist, als Ik, van deinzen niet noch wijken,
"Gij stoordet nooit
aan dwazen u, die smaadden,
"Maar gingt, door niets weerhouden,
vroeg en spade,
"Uw eigen echten weg naar 't hoog Bereiken ...
"Naar 't Diepste dalen en naar 't Verste reiken,
"Naar 't niet te noemen
Eerste, Oneindge raden
"En, schoon met Denken's eeuwgen last
beladen,
"Toch nimmer, geen sekonde ook maar, bezwijken.
"Wijs-zijn, niet hopen maar ook geenszins vreezen,
"Terwijl men
stil-gestuwd omhoog blijft dringen
"Op 't pad, u door uw diepste Zijn
gewezen ...
"Dát was de weg, dien alle dichters gingen,
"Die niet om zelfs-wil
maar om Zielswil zingen ...
"Zoo blijf, wat gij steeds zijn woudt, een
van dezen."
9. ANTWOORD VAN MIJ
Meester!... vergeef, dat 'k U zoo noeme in schromen,
Maar met een
diepe, als bovenaardsche vreugd,
Sinds 'k als een vaag-ontroerend
na-geneugt
Van overschoone en lang-geleden droomen,
Die in 't koud daglicht plots weer vóór ons komen,
Uw naam--o, hoe
dat oogenblik mij heugt!--
In de' allereersten opgang mijner jeugd
Met wijdingsvolle ontroering heb vernomen.
Ik zag hem ... lás hem ... wist niet, hoe mij wierd....
Groeide er een
verre erinnring in mij wakker,
Dat ik, in vroeger Zijn, met U als
makker,
Heb vrij door 't Engelsch heuvlenland gezwierd?
O, is de heele Menschheid, hier op aard verschenen,
Eén bonte
ontbloeiïng van het diep-in Eeuwig-Eéne?
10. VERVOLG
Spiegelt, wat elk beleeft, terug in 't Groote,
't Oneindig-diepe
Al-wezen (achter 't schijnen
Van dit en dat en wéér wat, 't Uwe en 't
mijne)
In 't Eeuwge Denken, waar, in durend stooten
Van Neen op Ja, van 't Kleine tegen 't Groote,
Onder steeds reddeloos
geleden pijnen,
Waar zich vergaan in voelt het Teêre en Fijne,
Het
Levensraadsel uit is opgeschoten?
Moet men getroost dus, weg van ál vergeefsche
Klachten om heel ons
klein, persoonlijk Lijden,
't Al-eenig eeuwiglijk-bestaand
goed-geefsche,
Het God-genoemd goed-nemende te al tijden
Machteloos eerend,
verder in goed-leefsche
Koelheid het Goede doen, het Slechte
mijden?
11. SHELLEY'S OORDEEL
Doch Shelley's stem zei, klinkend als het golven
Van wind door
slank-getopte popel-takken:
"De aarde werd woonoord voor
gespeende wolven,
"Die met hun jonge tanden alles pakken.
"Dra zullen dichters wonen in barakken,
"Waar, als zij daags hebben
gespit, gedolven,
"Zij worden heengedreven door de kolven
"Van
vunze Bolsjewistische Kozakken.
"'t Menschdom is als Natuur, waar allen strijden,
"Geroofd wordt
eeuwig-door: 't gaat op en neder,
"Dees wint of die, maar 't is tot schâ
voor beiden.
"O, vlieg, vriend, met mij mede, als lichte veder....
"Hierboven is het zalig, waar in wijden
"Kring alle blauwingen zich
om ons breiden!"
12. SLOT
Toen lachte ik. "Meester, in die hooge streken,
"Waarheen mijn
droomen ging in kinderjaren,
"Wanneer ik zat lange avonden te staren,
"Wijl alle sterren naar me, als oogen, keken....
"Voel _ik_ mij, die maar 'n aardling ben, een zware,
"Veel minder
thuis dan Gij." Gelijk een bleeke
Straal van de maan, dien
bladbeweeg kwam breken,
Was Shelley, als een waan, plots
heengevaren....
"Illusie, gingt gij?" zei ik zacht. "Waar bleeft gij?
"Muziekvolle
ademing uit beetre sferen,
"Die eenmaal 'n oogwenk hier op aard
verkeeren
"Kwaamt, om te vlieden, óók te gauw toen ... streeft gij
"De oneindigheid der Ruimte dóór weer, om te ontmoeten
"'t
Verbeelde Kernpunt van dees Chaos,datwij groeten ...?"
TER GEDACHTENIS AAN ALPHONS DIEPENBROCK
I
Ofschoon Gij ligt nu, wit als sneeuw, geloken
Die levende oogen, o,
voor goed, en 't woord,
Het aardsche dat hier spreekt, niet wordt
gehoord
Door wie als Gij, als élk eens, diep gedoken
In 't grondloos-Eéne-en-Eeuwige-ongebroken,
Leeft, maar met alles
saam, onsterflijk voort
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.