Van Toledo naar Granada, deel 2 | Page 6

Jane Dieulafoy
van Salamanca. Zij verving
de christelijke kerk, die de heilige Ferdinand op de bouwvallen der
mohammedaansche moskee had gesticht, en die door een aardbeving
was verwoest. "Bouwen wij een kerk, zoo groot", zeiden de
geestelijken, "dat zij die haar voleindigd zien, ons voor krankzinnig
moeten houden."

Het vrome doel scheen de bouwmeesters te behoeden voor een
babylonische verwarring. Zonder andere middelen dan vrijwillige
giften, aalmoezen van geloovigen, en de opbrengst van aflaten, die
daartoe in het geheele koninkrijk werden verkocht, werd het werk
voltooid. De eerste steen werd gelegd in 1402, de inwijding had plaats
in 1519. De bouw had dus 117 jaar geduurd. Men weet niet, wie het
plan heeft ontworpen; daar dit is verloren gegaan bij den brand van het
Alcazar in Madrid, waarbij zoovele belangwekkende herinneringen zijn
vernietigd. Het was daarheen gebracht op last van Philips II. Sommigen
geven de eer van het ontwerp aan Alonzo Martinez, wiens naam
voorkomt in de rekeningen, den bouw betreffend, van 1396; anderen
aan Pedro Garcia, die in 1421 genoemd wordt. Wie het ook geweest zij,
de bouwmeester van de kathedraal heeft uit eerbied, of uit liefde voor
de kunst, de minaret der moskee gespaard. Een legende beschermde
trouwens dit kunstwerk, en gaf het in de oogen der geloovigen een
glorie van heiligheid. Want bij een aardbeving, die vele gebouwen
verwoestte, had men de verschijning gezien van twee gestorven meisjes,
dochters van een pottebakker uit Triana, Rufine en Justine genaamd,
die in haar armen het beeld droegen van de rooskleurige minaret. Een
bekoorlijk tafereel, dat vele andalusische schilders hebben gepoogd te
vereeuwigen. Ook de kapel van de Granaat, waarvan de zware massa
als steun dient voor den trotschen onderbouw der Giralda, lieten de
bouwmeesters onaangeroerd, evenals de kapel, waar het lijk begraven
lag van den heiligen Ferdinand en andere castiliaansche vorsten.
Langen tijd trachtte men te vergeefs toestemming te verkrijgen, om
deze laatste af te breken, tot eindelijk Juan II gehoor gaf aan dit
verzoek, daar de geestelijkheid beweerde, dat de kapel op het punt
stond van in te storten en de grafmonumenten te verwoesten. "Wil men
een hond verdrinken, dan noemt men hem dol", zegt een spaansch
spreekwoord.
Er werd dus verlof geschonken tot het overbrengen der relieken, en
proces-verbaal opgemaakt, benevens een inventaris van den inhoud der
graven. De heilige Ferdinand werd aan het licht gebracht, met degen en
scepter in de hand, gekleed in een oostersch gewaad, als een kalif of
moorsch vorst. Van het lijkkleed, waarin hij was gewikkeld, en waarin
op purperen grond de kasteelen en leeuwen van Castilië en Leon waren

geborduurd, is nog een klein gedeelte bewaard, dat tentoongesteld is in
de Armeria real van Madrid. Het werd in het archief van het paleis
gevonden, in een perkament, waarop vermeld stond, wat dit bevatte.
Volgens denzelfden inventaris was het kleed met een rand van
arabische letterteekens versierd. Dit behoeft ons niet te verwonderen;
want in de dagen van Enrique IV, twee honderd jaren na den dood van
den overwinnaar van Sevilla, leefden de castiliaansche vorsten en
edellieden nog steeds op moorschen trant, en droegen zij moorsche
kleederdracht. De baron van Rosmenthal, die toen ter tijd het
castiliaansche hof bezocht, schrijft in zijn reisverhaal: "De koning
ontving ons, op een tapijt op den grond gezeten, volgens moorsch
gebruik. Hij eet, drinkt, kleedt zich, en verricht zijn gebeden op de
wijze der Mooren". Uit nauwkeurige beschrijvingen blijkt, dat niet
alleen de vorm en versiering van voorwerpen voor dagelijksch gebruik
arabisch bleef; maar dat ook nog steeds arabische benamingen werden
gebruikt voor stoffen, meubels, wapens, paardentuig en kleederen van
mannen en vrouwen. De mohammedaansche gebruiken waren zoo
innig vermengd met de christelijke, dat bijvoorbeeld op de graftombe
van Don Gomez Manrique het hoofd van het beeld, dat op den steen
ligt uitgestrekt, gedekt is met een soort tulband, die xasia genoemd
wordt. De heilige Ferdinand, zijn gemalin Beatrix en hun zoon,
Alfonso de Wijze, rusten nu onder de gewelven der koninklijke kapel,
die in het middenschip der kerk is gebouwd, achter het hoogaltaar. Het
bijna ongeschonden lichaam van den overwinnaar van Sevilla is te
onderscheiden door het met zilver beslagen glazen deksel van de kist,
die slechts bij zeer plechtige en buitengewone gelegenheden wordt
vertoond. In hetzelfde grafgewelf bevindt zich ook een ivoren
tryptichon, dat de overwinnaar van Sevilla aan zijn zadel placht te
bevestigen, wanneer hij ten strijde trok tegen de ongeloovigen. Het
beeld der heilige maagd, dat erop is geschilderd, de madonna der
gevechten genoemd, bekleedt in de harten der bewoners van Sevilla
niet zulk een voorname plaats als de Senora de los Reyes, die in een
andere kapel wordt bewaard. Dit oude beeld werd, naar men zegt, door
den heiligen Lodewijk, koning van Frankrijk, aan den vromen
castiliaanschen vorst vereerd. Geschenken onderhouden de vriendschap,
ook bij heiligen. Het is echter niet waarschijnlijk, dat deze gave den
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 26
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.