Van Orenburg naar Samarkand | Page 4

Not Available
zij behooren tot het ras, dat in Khiwa gevonden wordt.
De kameel is zeer gevoelig voor muziek: fluiten en zingen boeit
dadelijk zijne aandacht; zelfs als hij graast houdt hij, zoodra een of
andere toon hem treft, dadelijk op, steekt zijn kop in de hoogte, en kijkt
aandachtig naar de zijde vanwaar het geluid komt. De ruwheid van de
bewoners der steppe blijkt wel het meest in de wijze, waarop zij deze
zoo nuttige, ja voor hen onmisbare dieren behandelen. Voorzeker
worden, ook in andere landen, de kameelen niet vertroeteld, maar zij
worden toch niet zoo onbarmhartig behandeld als hier. Zoodra de
kameel zijn tweede jaar is ingetreden, doorboren de Kirghisen hem den
neus en steken een stokje in de opening, waaraan het touw wordt
vastgemaakt, dat als toom dient. Dit touw wordt dan doorgaans gehecht
aan den zadel van den ruiter, die aan de spits der karavaan rijdt; het
arme dier kan dus geen misstap doen, of ook zijn tred een weinig
vertragen, zonder dat zijn neus wordt opengereten, en het bloed hem

langs den bek vloeit. Somwijlen gebeurt het, dat door het voortdurend
trekken en rukken, het koord breekt, of de neusvleugels worden
afgescheurd. In elke karavaan zag ik verscheidene kameelen, die hevig
uit den neus bloedden; bij sommigen was een gedeelte van de bovenlip
afgescheurd of hing er bloedend bij.--Een goede kameel met twee
bulten is tusschen de zestig en honderd gulden waard; een goed paard
kost zestig gulden; een minder goed, dertig tot veertig gulden. Men
moet zeker niet uit het oog verliezen, dat de paarden der steppen bijna
geheel wild zijn; vandaar de moeilijkheid om zich van paarden voor
rijtuigen te voorzien, ondanks den lagen prijs en de voortreffelijke
eigenschappen der paarden zelf. Zij zijn van kirghisisch ras, klein en
niet mooi, maar sterk en taai; zij blijven het gansche jaar in de wei; des
winters verwijderen zij de sneeuw met hunne hoeven, om het bevroren
gras der steppen te kunnen bereiken.
Tusschen Orsk en Tasjkend liggen verscheidene russische forten, die
niet alleen de veiligheid op den weg moeten verzekeren, maar ook de
orde in het omliggende land handhaven. Het eerste fort, dat ge op uw
tocht ontmoet, is dat van Karaboutagh, schilderachtig aan den oever
eener beek gelegen; het klimaat is ondragelijk. Verderop ligt het fort
Oeral. Deze beide vestingen zijn tusschen 1840 en 1850 gebouwd, en
worden door Kozakken-familiën bewoond. Het oprichten van deze en
nog vele andere forten was een zeer verstandige maatregel, waardoor
een einde werd gemaakt aan de telkens herhaalde strooptochten der
roofbenden uit Khiwa, die ieder jaar tusschen de twee- en driehonderd
Russen als krijgsgevangenen wegvoerden. Van het fort Oeral tot aan de
rivier de Sir-Darja, vindt men slechts open dorpen; de rivier opvarende
komt men achtereenvolgens voorbij het fort Kazali, in officiëelen stijl
fort Nommer I; dan voorbij fort Nommer II; het fort Perowski; het fort
Dsjoelek; eindelijk langs de versterkte steden Turkestan, Tsjemkend en
Tasjkend.
Als gij het fort Oeral verlaten hebt, begint de eigenlijke steppe, de
naakte vlakte zonder een spoor van plantengroei. Tevens houden de
stations op, om vervangen te worden door tenten. Voorbij Djalangatshe
moet de reiziger zijn intrek nemen in eene kibitka, zoogoed mogelijk
door een veld van biezen tegen den wind gedekt. Gelukkig heeft men

tegenwoordig althans niets meer te maken met de Khirgisen. Kozakken,
tot de bezetting der forten behoorende, zijn belast met de zorg om de
reizigers bij hunne aankomst aan de stations te ontvangen, en alles in
gereedheid te maken voor hun vertrek. Sommigen van deze Kozakken
verstaan en spreken de taal des lands, en dienen als tolken tusschen
Orenburg en Tashkend.
Dicht bij het station van Térekti, op korten afstand van de heirbaan,
ontmoetten wij voor het eerst eene kirghisische mazarka, dat wil
zeggen, een graf. Eerst sedert drie jaren was dit monument opgericht,
en wel door Koun-Spaï, een rijken Kirghise. Het grafteeken bestaat uit
een plompen zwaren koepel, rustende op een vierkanten onderbouw,
van omstreeks vier el hoogte. Het geheele gebouw is uit leem
opgetrokken, zonder dat daarbij een enkele steen is gebruikt. Eene
smalle en lage deur geeft toegang tot het inwendige, dat drie graven
bevat, overvloedig met ornamenten versierd; ruwe en onbeholpen
schilderijen bedekken den wand: afbeeldingen van wapenen, paarden,
karavanen, kameelen, meer of minder duidelijk geteekend. Langs den
geheelen weg zagen wij eene menigte van zulke graven.
Intusschen gaan wij altijd voort naar het zuiden; de steppe wordt
gaandeweg minder naakt en doodsch. Wij ontdekken eerst eenige
struiken, dan eene bochtige oeverlijn, eindelijk een breeden band van
donkerblauw water: wij hadden den oever van het meer Aral bereikt, op
vijf-en-tachtig kilometer afstand van het fort Kazali. De heirbaan volgt
slechts even den zoom van dit groote meer. Op den oever zaten en
stonden groote vogels, zwart op den rug, wit aan den buik; meeuwen
vlogen of
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 39
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.