Van Orenburg naar Samarkand | Page 3

Not Available
onvermijdelijke antwoord. Echter laat ge u niet zoo
afschepen.
"Maar wanneer kan ik ze dan krijgen?
"Morgen."
"Morgen! Dat ziet er mooi uit!"
Toch is dat gebrek aan paarden dikwijls maar voorgewend. Weet ge het
zoo aan te leggen, dat men u voor een officier of althans voor een
ambtenaar aanziet, dan is het best, tegen ieder uit te varen en geen
dreigementen te sparen. Herkent ieder in u den eenvoudigen burgerman,
dan schiet er niet anders over, dan in den zak te tasten. De ontbrekende
paarden komen dan ook weldra voor den dag. Meen echter niet, dat ge
nu uwe reis kunt vervolgen. Niet zoo haastig! Er ontbreekt of hapert
altijd iets, hetzij aan de teugels, hetzij aan het tuig, hetzij aan den
wagen, of wat dan ook. Toch is de uitrusting hoogst eenvoudig. Het
middelste paard heeft niets meer dan een halsband, een zadel en een
buikriem; de beide andere paarden stellen het met een eenvoudigen
vilten halsband en een paar riemen.
Is eindelijk alles klaar, dan komt het oogenblik van vertrekken. Geene
kleinigheid! De paarden der steppen zijn niet gewend aan het gareel; als

zij voorgespannen worden, steken zij onrustig de ooren op, snuiven en
trappelen en geven alle teekenen van ongeduld. Maar aan alles komt
een einde; de zweep zal nu het sein geven. "Ga zitten!" roept de
iamtshik u toe. Gij gaat zitten, met vreezen en beven. De wilde paarden
der steppen steigeren en schudden den kop; zij springen ter zijde; zij
breken de touwen en slaan den boom tot splinters! Dan begint alles
weder van voren af aan. Ten langen laatste zijt ge toch op weg; nu gaat
het voort, in vliegenden ren; maar telkens moet ge halt houden, zonder
dat ge met mogelijkheid bevroeden kunt waarom: dit is het geheim van
den koetsier, die geheel zijne eigene luimen volgt. Al de iamtshiks,
Russen zoowel als Kirghisen, schijnen er bovendien vermaak in te
vinden, hun zweep te laten vallen; ge moet zoo telkenmale stilstaan, om
die op te rapen. En dan--nu eens breken de touwen, dan gaan de riemen
los. Wee u, zoo ge de taal der Kirghisen niet verstaat. Uw postillon, een
halve wilde, heeft geheel en al vergeten, dat hij op een rijtuig zit; hij
denkt dat hij te paard rijdt: hij ranselt zijne dieren op de
onbarmhartigste wijze; hij zit geen oogenblik stil; hij schopt met
geweld tegen den wagen; hij schreeuwt en gilt, en stelt zich aan als een
bezetene.
Te Orsk begint de steppe, maar zij heeft nog niet dat doodsche
voorkomen, dat haar verderop eigen is. De grond is nog met hoog gras
begroeid; nu en dan ziet ge op kleine heuvels eenige winterdorpen der
Kirghisen, want deze nomaden hebben bereids hunne
zomerkampementen verlaten. Die halve wilden zijn niet allen herders;
velen onder hen houden zich in deze streek met graanbouw bezig; het
brood is hier dan ook buitengewoon goedkoop. De Kirghisen, die dit
gedeelte der steppe bewonen, staan onder de bevelen van een hoofdman,
die te Orsk woont, en op zijne beurt ondergeschikt is aan een
districtshoofd, te Orenburg gevestigd.
Wij zijn in het midden van September: overdag is het warm, maar des
nachts en in den morgenstond vriest het, en ondanks mijn pels van
schapenvacht zit ik dan te rillen van koude. Op den middag
daarentegen druppelt mij het zweet langs het gelaat. Zoo is het klimaat
der steppen, buitensporig zoowel in warmte als in koude.

Voort gaat de tocht; ik heb nauwelijks den tijd, eenige aandacht te
wijden aan de Kirghisen van deze woestijn, die deel uitmaken van de
Kleine-Horde, en weinig verschillen van hunne broeders der
Groote-Horde en der Middelste-Horde, van wie ik later spreken zal.
Somwijlen ontmoeten wij troepen kameelen, dikwijls bij honderden te
gelijk. Op het geklingel van de bellen onzer paarden, wenden zij hunne
koppen naar ons om, en volgen ons langen tijd als met aandachtigen
ernst met hunne nieuwsgierige blikken. Men weet hoe schuw deze
voortreffelijke dieren zijn. Het gebeurt wel eens, dat wij hen te dicht
naderen: dan vluchten zij in galop, naar alle kanten, met den staart in de
lucht, als verschrikte koeien. Niets is grappiger, dan zulk een tooneel.
Met zijne korter voor- dan achterpooten, maakt de kameel, als hij draaft
of galoppeert, een allerzotst figuur. In de vlakten van Orenburg ziet
men meer tweebultige kameelen dan dromedarissen; de reden hiervan
moet gezocht worden in de meerdere kostbaarheid der dromedarissen.
Deze laatsten zijn duurder dan de kameelen, maar kunnen ook eenige
dagen achtereen voedsel en drank ontberen, terwijl de kameel na
verloop van twee à drie dagen uitgeput is; bovendien is deze ook niet
zoogoed tegen de kou bestand; men vindt hem dan ook eerst verder
zuidwaarts, naar de zijde van Bokhara. In de karavanen, die wij
ontmoetten, wees men mij eenige dromedarissen, grooter en sterker dan
de anderen:
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 39
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.