of andere toon hem treft, dadelijk op, steekt zijn kop in de hoogte, en kijkt aandachtig naar de zijde vanwaar het geluid komt. De ruwheid van de bewoners der steppe blijkt wel het meest in de wijze, waarop zij deze zoo nuttige, ja voor hen onmisbare dieren behandelen. Voorzeker worden, ook in andere landen, de kameelen niet vertroeteld, maar zij worden toch niet zoo onbarmhartig behandeld als hier. Zoodra de kameel zijn tweede jaar is ingetreden, doorboren de Kirghisen hem den neus en steken een stokje in de opening, waaraan het touw wordt vastgemaakt, dat als toom dient. Dit touw wordt dan doorgaans gehecht aan den zadel van den ruiter, die aan de spits der karavaan rijdt; het arme dier kan dus geen misstap doen, of ook zijn tred een weinig vertragen, zonder dat zijn neus wordt opengereten, en het bloed hem langs den bek vloeit. Somwijlen gebeurt het, dat door het voortdurend trekken en rukken, het koord breekt, of de neusvleugels worden afgescheurd. In elke karavaan zag ik verscheidene kameelen, die hevig uit den neus bloedden; bij sommigen was een gedeelte van de bovenlip afgescheurd of hing er bloedend bij.--Een goede kameel met twee bulten is tusschen de zestig en honderd gulden waard; een goed paard kost zestig gulden; een minder goed, dertig tot veertig gulden. Men moet zeker niet uit het oog verliezen, dat de paarden der steppen bijna geheel wild zijn; vandaar de moeilijkheid om zich van paarden voor rijtuigen te voorzien, ondanks den lagen prijs en de voortreffelijke eigenschappen der paarden zelf. Zij zijn van kirghisisch ras, klein en niet mooi, maar sterk en taai; zij blijven het gansche jaar in de wei; des winters verwijderen zij de sneeuw met hunne hoeven, om het bevroren gras der steppen te kunnen bereiken.
Tusschen Orsk en Tasjkend liggen verscheidene russische forten, die niet alleen de veiligheid op den weg moeten verzekeren, maar ook de orde in het omliggende land handhaven. Het eerste fort, dat ge op uw tocht ontmoet, is dat van Karaboutagh, schilderachtig aan den oever eener beek gelegen; het klimaat is ondragelijk. Verderop ligt het fort Oeral. Deze beide vestingen zijn tusschen 1840 en 1850 gebouwd, en worden door Kozakken-famili?n bewoond. Het oprichten van deze en nog vele andere forten was een zeer verstandige maatregel, waardoor een einde werd gemaakt aan de telkens herhaalde strooptochten der roofbenden uit Khiwa, die ieder jaar tusschen de twee- en driehonderd Russen als krijgsgevangenen wegvoerden. Van het fort Oeral tot aan de rivier de Sir-Darja, vindt men slechts open dorpen; de rivier opvarende komt men achtereenvolgens voorbij het fort Kazali, in offici?elen stijl fort Nommer I; dan voorbij fort Nommer II; het fort Perowski; het fort Dsjoelek; eindelijk langs de versterkte steden Turkestan, Tsjemkend en Tasjkend.
Als gij het fort Oeral verlaten hebt, begint de eigenlijke steppe, de naakte vlakte zonder een spoor van plantengroei. Tevens houden de stations op, om vervangen te worden door tenten. Voorbij Djalangatshe moet de reiziger zijn intrek nemen in eene kibitka, zoogoed mogelijk door een veld van biezen tegen den wind gedekt. Gelukkig heeft men tegenwoordig althans niets meer te maken met de Khirgisen. Kozakken, tot de bezetting der forten behoorende, zijn belast met de zorg om de reizigers bij hunne aankomst aan de stations te ontvangen, en alles in gereedheid te maken voor hun vertrek. Sommigen van deze Kozakken verstaan en spreken de taal des lands, en dienen als tolken tusschen Orenburg en Tashkend.
Dicht bij het station van Térekti, op korten afstand van de heirbaan, ontmoetten wij voor het eerst eene kirghisische mazarka, dat wil zeggen, een graf. Eerst sedert drie jaren was dit monument opgericht, en wel door Koun-Spa?, een rijken Kirghise. Het grafteeken bestaat uit een plompen zwaren koepel, rustende op een vierkanten onderbouw, van omstreeks vier el hoogte. Het geheele gebouw is uit leem opgetrokken, zonder dat daarbij een enkele steen is gebruikt. Eene smalle en lage deur geeft toegang tot het inwendige, dat drie graven bevat, overvloedig met ornamenten versierd; ruwe en onbeholpen schilderijen bedekken den wand: afbeeldingen van wapenen, paarden, karavanen, kameelen, meer of minder duidelijk geteekend. Langs den geheelen weg zagen wij eene menigte van zulke graven.
Intusschen gaan wij altijd voort naar het zuiden; de steppe wordt gaandeweg minder naakt en doodsch. Wij ontdekken eerst eenige struiken, dan eene bochtige oeverlijn, eindelijk een breeden band van donkerblauw water: wij hadden den oever van het meer Aral bereikt, op vijf-en-tachtig kilometer afstand van het fort Kazali. De heirbaan volgt slechts even den zoom van dit groote meer. Op den oever zaten en stonden groote vogels, zwart op den rug, wit aan den buik; meeuwen vlogen of zwommen op het water; gansche scharen van eenden spartelden en kwaakten in de kleine baaien en inhammen langs de kust: een levendig en toch eentonig somber landschap.
Het station Akdjoulpace ligt vlak aan het meer
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.