dikwijls maar voorgewend. Weet ge het zoo aan te leggen, dat men u voor een officier of althans voor een ambtenaar aanziet, dan is het best, tegen ieder uit te varen en geen dreigementen te sparen. Herkent ieder in u den eenvoudigen burgerman, dan schiet er niet anders over, dan in den zak te tasten. De ontbrekende paarden komen dan ook weldra voor den dag. Meen echter niet, dat ge nu uwe reis kunt vervolgen. Niet zoo haastig! Er ontbreekt of hapert altijd iets, hetzij aan de teugels, hetzij aan het tuig, hetzij aan den wagen, of wat dan ook. Toch is de uitrusting hoogst eenvoudig. Het middelste paard heeft niets meer dan een halsband, een zadel en een buikriem; de beide andere paarden stellen het met een eenvoudigen vilten halsband en een paar riemen.
Is eindelijk alles klaar, dan komt het oogenblik van vertrekken. Geene kleinigheid! De paarden der steppen zijn niet gewend aan het gareel; als zij voorgespannen worden, steken zij onrustig de ooren op, snuiven en trappelen en geven alle teekenen van ongeduld. Maar aan alles komt een einde; de zweep zal nu het sein geven. "Ga zitten!" roept de iamtshik u toe. Gij gaat zitten, met vreezen en beven. De wilde paarden der steppen steigeren en schudden den kop; zij springen ter zijde; zij breken de touwen en slaan den boom tot splinters! Dan begint alles weder van voren af aan. Ten langen laatste zijt ge toch op weg; nu gaat het voort, in vliegenden ren; maar telkens moet ge halt houden, zonder dat ge met mogelijkheid bevroeden kunt waarom: dit is het geheim van den koetsier, die geheel zijne eigene luimen volgt. Al de iamtshiks, Russen zoowel als Kirghisen, schijnen er bovendien vermaak in te vinden, hun zweep te laten vallen; ge moet zoo telkenmale stilstaan, om die op te rapen. En dan--nu eens breken de touwen, dan gaan de riemen los. Wee u, zoo ge de taal der Kirghisen niet verstaat. Uw postillon, een halve wilde, heeft geheel en al vergeten, dat hij op een rijtuig zit; hij denkt dat hij te paard rijdt: hij ranselt zijne dieren op de onbarmhartigste wijze; hij zit geen oogenblik stil; hij schopt met geweld tegen den wagen; hij schreeuwt en gilt, en stelt zich aan als een bezetene.
Te Orsk begint de steppe, maar zij heeft nog niet dat doodsche voorkomen, dat haar verderop eigen is. De grond is nog met hoog gras begroeid; nu en dan ziet ge op kleine heuvels eenige winterdorpen der Kirghisen, want deze nomaden hebben bereids hunne zomerkampementen verlaten. Die halve wilden zijn niet allen herders; velen onder hen houden zich in deze streek met graanbouw bezig; het brood is hier dan ook buitengewoon goedkoop. De Kirghisen, die dit gedeelte der steppe bewonen, staan onder de bevelen van een hoofdman, die te Orsk woont, en op zijne beurt ondergeschikt is aan een districtshoofd, te Orenburg gevestigd.
Wij zijn in het midden van September: overdag is het warm, maar des nachts en in den morgenstond vriest het, en ondanks mijn pels van schapenvacht zit ik dan te rillen van koude. Op den middag daarentegen druppelt mij het zweet langs het gelaat. Zoo is het klimaat der steppen, buitensporig zoowel in warmte als in koude.
Voort gaat de tocht; ik heb nauwelijks den tijd, eenige aandacht te wijden aan de Kirghisen van deze woestijn, die deel uitmaken van de Kleine-Horde, en weinig verschillen van hunne broeders der Groote-Horde en der Middelste-Horde, van wie ik later spreken zal. Somwijlen ontmoeten wij troepen kameelen, dikwijls bij honderden te gelijk. Op het geklingel van de bellen onzer paarden, wenden zij hunne koppen naar ons om, en volgen ons langen tijd als met aandachtigen ernst met hunne nieuwsgierige blikken. Men weet hoe schuw deze voortreffelijke dieren zijn. Het gebeurt wel eens, dat wij hen te dicht naderen: dan vluchten zij in galop, naar alle kanten, met den staart in de lucht, als verschrikte koeien. Niets is grappiger, dan zulk een tooneel. Met zijne korter voor- dan achterpooten, maakt de kameel, als hij draaft of galoppeert, een allerzotst figuur. In de vlakten van Orenburg ziet men meer tweebultige kameelen dan dromedarissen; de reden hiervan moet gezocht worden in de meerdere kostbaarheid der dromedarissen. Deze laatsten zijn duurder dan de kameelen, maar kunnen ook eenige dagen achtereen voedsel en drank ontberen, terwijl de kameel na verloop van twee à drie dagen uitgeput is; bovendien is deze ook niet zoogoed tegen de kou bestand; men vindt hem dan ook eerst verder zuidwaarts, naar de zijde van Bokhara. In de karavanen, die wij ontmoetten, wees men mij eenige dromedarissen, grooter en sterker dan de anderen: zij behooren tot het ras, dat in Khiwa gevonden wordt.
De kameel is zeer gevoelig voor muziek: fluiten en zingen boeit dadelijk zijne aandacht; zelfs als hij graast houdt hij, zoodra een
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.