Stanleys tocht ter opsporing van Livingstone | Page 3

Henry M. Stanley
Afrika: het is de groote
markt- en stapelplaats voor den handel in ivoor: kopalhars, verfmos, huiden, kostbare
houtsoorten en slaven; daar worden, diep uit het binnenland, de zwarte dochteren van
Oehiyoe, van Oegindo, Oegogo en het land der Gallas aangevoerd, om in het openbaar
verkocht te worden. Zanzibar drijft bovendien handel in kruidnagelen, peper, sesam,

schelpen en kokosolie. De waarde van den uitvoer wordt op zeven millioen gulden, die
van den invoer op ruim acht millioen geschat.
Deze geheele handel wordt door drie verschillende klassen van lieden gedreven: door de
Arabieren van Maskate, door de Banyans en door de mohammedaansche Hindoes, die te
zamen den hoogen en den middelstand vormen. Zij zijn de grondeigenaars; zij bezitten
magazijnen en schepen; het geld en daarmede ook de macht, is in hunne handen. De
werkende klasse bestaat uit Afrikanen, hetzij dan slaven of vrijen. Waarschijnlijk maken
zij twee derde der bevolking uit, die op tweehonderd-duizend zielen geschat wordt,
waarvan omstreeks de helft in de stad zelve woont.
De Banyan is een geboren handelaar, een schacheraar van nature; het geld stroomt even
natuurlijk in zijne zakken, als het water eene steile helling afloopt; in slimheid,
oneerlijkheid en doortrapte bedriegerij wint hij het zelfs van den Jood, en kent geen
mededinger dan den Parsi; bij hem vergeleken, is de Arabier een onbedreven knaap. Toch
zou ik bijna durven beweren, dat de Hindi, waar het op geslepenheid en boosaardige
roofzucht aankomt, niet voor den Banyan onderdoet. Ik heb mij zelf dikwijls afgevraagd,
aan wie van beiden de palm toekwam: en ik heb lang geaarzeld, eer ik die den Banyan
toekende. Met zulk soort van lieden zou ik thans te doen krijgen.
In de eerste plaats wenschte ik kennis te maken met den heer Kirk, den consul en
diplomatieken vertegenwoordiger van Groot-Brittanje. Hij was de reisgezel van
Livingstone geweest; en ik verbeeldde mij dat hij, meer dan iemand anders, de man was,
tot wien ik mij te wenden had om eenige inlichtingen omtrent den beroemden reiziger,
zijn vriend en landgenoot, te bekomen.--De heer Webb stelde mij aan Dr. Kirk voor: een
schraal manneke, zeer eenvoudig gekleed, met eenigszins gebogen rug, een mager gelaat,
zwart haar en dito baard. Op het hooren van mijn naam, trok hij zijne wenkbrauwen in de
hoogte, en zag mij met verbazing aan. Het gesprek liep over allerlei zaken; alleen als hij
over zijne jachtavonturen sprak, kwam er leven en beweging in zijne stroeve trekken. Er
werd geen woord gerept van hetgeen mij bovenal ter harte ging; en ik moest den
volgenden dinsdag afwachten, toen er receptie was aan het britsche consulaat, om
daarover met den consul te kunnen spreken.
Ik had mij naar het consulaat begeven, en verveelde mij daar schrikkelijk, toen de heer
Kirk eindelijk medelijden met mij kreeg. Hij kwam naar mij toe, liet mij een kostbaar
geweer voor de olifantenjacht zien, en begon mij iets te vertellen van zijne vroegere
reizen met Livingstone. Ik haastte mij, van de gelegenheid gebruik te maken.
"Waar denkt gij wel, dat Livingstone zich nu zou bevinden?" vroeg ik hem.
"Dat is moeilijk te zeggen; misschien is hij wel dood; er zijn reeds twee jaar verloopen,
sedert wij het laatst tijding van hem ontvingen. Telkens zenden wij hem allerlei zaken.
Op dit oogenblik staat weer eene kleine karavaan te Bagamoyo gereed om te vertrekken.
Hij moest nu terugkeeren; hij wordt oud; en als hij kwam te sterven, zouden al zijne
ontdekkingen verloren zijn. Hij houdt geen dagboek, en maakt weinig of geene
aanteekeningen; hij schrijft vluchtig iets op eene kaart, of maakt daarop een teeken,
waaruit niemand wijs kan worden. Hij moest nu waarlijk terugkeeren, en de taak aan

jongere overlaten."
"Wat is het voor een man?" vroeg ik met levendige belangstelling.
"Iemand met wien het niet gemakkelijk is om te gaan. Persoonlijk heb ik mij nooit over
hem te beklagen gehad; maar hoe dikwijls heb ik hem tegen anderen zich driftig zien
maken! Dat komt, geloof ik, omdat hij geen reismakkers nevens zich dulden kan."
"Maar stel eens, dat ik hem op mijne tochten ontmoet, wat zeer licht gebeuren kan: hoe
zou hij zich dan wel tegenover mij gedragen?"
"Om u de waarheid te zeggen, geloof ik niet dat hem dit aangenaam zou zijn. Ik weet wel,
dat wanneer Burton, of Grant, of Baker hem wilden gaan opzoeken, en hij daarvan de
lucht kreeg, hij dadelijk zou zorgen dat een afstand van een paar honderd mijlen
ondoordringbare wildernis, moerassen en poelen hen van hem scheidde. Ik houd mij
overtuigd, dat hij het zou doen."
Behoef ik te zeggen, welken indruk die mededeelingen op mij maakten? Ik was geheel uit
het veld geslagen, en zou gaarne van mijn voornemen hebben afgezien, indien de plicht
mij niet ware opgelegd. Trouwens, toen ik de taak op mij nam, Livingstone te gaan
zoeken, wist ik heel goed, dat mijn
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 32
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.