zij verwachtte er weinig goeds van ook.
Als ze hen 's avonds met afkeurend-ontkennende gezichts-trekkingen naar elkaar, boven het Advertentieblaadje zag neuzen, dan liep ze schril-vreemd uit den weg en gaf geen antwoord als haar iets gevraagd werd. Ze leken dan zoo precies op elkaar, moeder en Ant: de twee lange, gelige gezichten met de roode koonen, onder het zwart van wimpers en wenkbrauwen, blaakten gepaard in den lampeschijn; en bogen zij de hoofden, dan werd beider grof-pluizig golfhaar als één wriemeling van warrige zwartheid.. 't Kind ervoer het als een onheilspellende somberte, griezelig om naar te kijken.
Maar nog banger was ze voor de treiterige joligheid van blonde en blanke Sien, voor het felle lachen van den rooden mond om de blinkend witte tanden en voor het schelle kijken van haar sterke blauwe oogen.
Sprotje dacht vaak, dat ze van niemand thuis eigenlijk hield.
Ze droeg weer het oude, bruin-merinos jurkje, waarmee ze de naaischool had afgeloopen; ze was wat gegroeid en nog wat magerder geworden, zoodat het haar zielig sluik viel en veel te kort; maar ze droeg het getroost: zoo spaarde ze 'r twee katoenen jurken, waarvoor ze, sinds het geen fabriekskleeren meer waren, plots al de oude, vertroetelende liefde herkregen had....het waterblauwe katoen met de witte klaverblaadjes, en de andere, een aflegger van Sien, een zwart-en-wit ruitje, waarin ze nieuwe ondermouwen en een nieuw voorlijf hadden gezet. Het versche goed kleurde wel wat af tegen het oude, dat verschoten was, maar met een schort die laag viel over den rok stond het nog aardig knap.
Het kind, zoodra zij zich wat beter had gevoeld, was zelf die twee jurken gaan wasschen en strijken; ze had ook haar twee witte boezelaars gewasschen en haar twee bonte: de opnaaisels had ze zonder een vouwtje plat geperst en de banden met haar schaartje uitgehaald en als een harmonica'tje tusschen haar vingers saamgeplooid. 'r Moeder maakte één schuif uit de latafel half voor haar leeg om de spullen te bergen; vaak, als het werk was afgeloopen en 'r twee zusters nog niet thuis konden komen, lag ze op de knie?n voor het kastje, en keek, en genoot.... ze haalde haar twee jurken te voorschijn, streek met voorzichtige aaitjes over 't glanzig katoen, krabde een paar stijfselblaartjes weg, die bij het strijken waren bovengekomen--want zoo heel goed een waschje opmaken kende ze nog niet--ze ging de nieuw ingezette stukken van haar wit-en-zwart ruitje in de zon houden, dat de kleur zou bijtrekken; zij vouwde haar schorten open, bewonderde het blokwerk der plooi-lijnen, die als in papier zoo diep en zoo recht door het stijf gesteven katoen liepen; en voorzichtig, om geen vouwtje uit zijn voegen te halen, paste ze 't goed weer ineen zooals 't gezeten had, en lei 't weer keurig op zijn plaats.
Bij dat alles zag zij de keuken aan de Veerbrug, de smetloos geschuurde, withouten tafel, zoo gaaf en glad als witte zijde, en de drie brandheldere booien daarrond, met 'r glanzig gepepen tulemutsjes op 't preutsch-precieze haar, bezig te ontbijten.... één ervan was nog heel jong, zeventien jaar misschien. Aan de muren van kraakheldere kalk gloeide ros en goud al 't koper in den zonneschijn, en boven het stalen fornuis hing in blauwig sneeuwblanke plooien het schoorsteenvalletje aan de glimmende roe....
Met 'r beetje kleeren soms nog op schoot, zat het kind al starende in een lang gepeins.
"Net een hofjeskneu, net pietjelut met de lange lip," pruttelde, ongeduldig, de moeder 's avonds tegen Ant.
Toen in de derde week haar pillendoos leeg raakte, ging Marietje opnieuw naar het dokters-spreekuur. Zij moest alleen gaan, dit keer, want haar moeder, met den winterschoonmaak, had twee werkhuizen elken dag; maar zij ging monter en met plezier, want er was nog altijd een groote dankbaarheid in haar, als ze aan den dokter dacht.
Zoodra zij echter op het wijde, gladde cocoskleed achter de zware schrijftafel stond, en van dichtbij het ééne grijze en het ééne bruine oog haar wel vriendelijk maar zoo onderzoekend en wat verbaasd aanzagen, was al haar kordaatheid verdwenen. Zij stotterde, vocht met zichzelf om niet al te raar te lachen, raakte dan nog verbouwereerder daardoor, en geen woord kwam over haar lippen van al hetgeen zij thuis zich zoo voorgenomen had te zullen zeggen.
De dokter had haar aanvankelijk niet herkend, omdat zij in die korte, bruine jurk nog zooveel kleiner leek dan in het blauwe katoen; goedig-gekscherend vroeg hij, of ze soms van plan was alleen haar beenen te laten groeien.... en dat bracht haar nog het meest van streek.
Zij kreeg opnieuw haar pillen, kreeg een tweede briefje voor een volgende maand melk. Schichtig-kleintjes, bijna zonder een goeden-dag, maakte zij zich weg, en de dokter moest even lachen, toen hij haar daar zoo pieterig door een kier van de deur zag wegsluipen.... Hij kreeg vaak van die verlegen nummers op zijn spreekuur voor de bus-pati?nten,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.