Sprookjes van Jean Macé | Page 5

Jean Macé
gaat."--
Maar daar er geen spons te vinden was, die nat wou worden, noch een
kam, die door zijn krullen wou gaan, begon hij, na een tijdje misbaar te
hebben gemaakt, toch terug te krabbelen en vroeg uit zichzelf om zijn
mooie pakje en zijn schoenen met gespen.
Weer wat nieuws! Het pakje en de schoenen hadden zijn woorden
gehoord en weigerden nu op hun beurt te komen, waar men niet op hen
gesteld was geweest. Het pakje vloog gewoon weg, toen hij 't wou

grijpen; hoe verder Deugniet de armen uitstrekte, des te hooger ging het
en eindelijk bleef het aan de zoldering hangen, vanwaar 't spotachtig op
hem scheen neer te zien. De schoenen deden al even mal op hun manier.
De eene werd plotseling zoo klein, dat zelfs een kat er zijn pootje niet
in zou hebben kunnen krijgen en de andere werd zoo groot, dat
Deugniet er wel twee voeten tegelijk in kon steken.
Zijn moeder stuurde eerst het personeel weg, dat verbluft over 't geen
hier vandaag te zien was, als vastgeworteld in de kamer was blijven
staan; zij vond het al te naar voor haar kleinen jongen zoo aangegaapt
te worden in zijn vernedering.
Toen zij alleen waren, trok zij hem aan haar borst.
"Wat zal er nog van ons moeten worden, kind," zoo riep zij uit, "als je
je niet vast wilt voornemen, in 't vervolg dadelijk en zonder tegen te
stribbelen te gehoorzamen! Dit heeft de goede fee je willen leeren, door
de rampzalige gave, die zij je bij haar vertrek heeft geschonken. Mijn
jongen, luister goed en onthoud het voor je leven: _als men kinderen
iets gelast, dient het tot hun bestwil; geen grooter ongeluk zou hun
kunnen overkomen, dan zelf de vrije beschikking over 't al of niet
gehoorzamen te verkrijgen._
De fee heeft jou die vrije beschikking geschonken en nu bemerk je
reeds wat er de treurige gevolgen van zijn. Waak toch in 's Hemels
naam over jezelf, als je mij niet van verdriet wilt laten sterven, want ik
voel, dat 't mij onmogelijk zal zijn je ongelukkig te zien. En toch zal je
dit weldra worden, kind, ongelukkig, diep rampzalig, als je er mee
voortgaat jouw wil tegen dien van vader of moeder in te laten gaan."
Deugniet was zoo dom niet, of hij begreep heel goed hoe waar deze
woorden waren. Ook hield hij veel van zijn moeder--welk kind, hoe
ondeugend ook, zou dit kunnen laten?--Haar diepe smart en teedere
liefde deden zijn steenen hartje eindelijk smelten. Hij sloeg zijn armen
om haar hals, drukte zijn vuil snoetje tegen haar reine, blanke wangen
en veegde zoo de twee groote tranen weg, die stil naar beneden gleden.
Zij alleen hadden de macht de betoovering te verbreken, die in werking
was getreden, na zijn verklaring, niet meer nat gemaakt te willen

worden.--
Zoo waren moeder en zoon dus weer verzoend. Samen gingen ze nu
naar de huiskamer, waar op een aardig tafeltje van gepolijst notenhout
de boeken en schriften van den kleinen jongen gereed lagen.
"Wees nu eens ijverig," sprak zijn moeder, terwijl zij hem op 't
voorhoofd kuste, "en leer als een lieve jongen het lesje, dat je vanavond
voor vader moet opzeggen. Wanneer de goede fee hoort, dat je je best
hebt gedaan, wordt zij misschien zachter jegens je gestemd en zal ze er
mogelijk toe te bewegen zijn, die noodlottige gave weer terug te
nemen."
Als Deugniet het voor 't kiezen had gehad, zou hij den tuin in zijn
gevlogen. Nu hij echter pas, slag op slag, zulke harde lessen had gehad,
durfde hij niet tegen te spartelen en ging dus gehoorzaam aan de tafel
zitten. Met moed begon hij te leeren, maar ongelukkigerwijze stiet hij
al in den vierden regel op zoo'n moeielijk, lang woord, dat de oude
tegenzin plotseling weer de overhand kreeg. Dat lastige woord bracht
alles in de war. 't Was als een groote steen midden op je pad, die je den
doorgang verspert. Na vruchteloos getracht te hebben er overheen te
komen, gooide de ongeduldige, kleine jongen 't boek spijtig op den
grond.
"Ik heb een hekel aan leeren; 'k wil van geen enkel boek meer iets
weten," riep hij driftig uit.
"Wat is dàt nu?" vroeg zijn moeder en zag hem aan met een blik, die
hem aanstonds tot zichzelf bracht. "Is dàt wat je mij zooeven beloofd
hebt?"
"Neen moeder," antwoordde hij beschaamd; "och, wees maar niet
boos!" Meteen raapte hij het boek op en wou weer aan zijn lesje
beginnen, maar, stel je voor, met geen mogelijkheid kon hij het open
krijgen. Zijn hevig ontstelde moeder spande eveneens al haar krachten
in----tevergeefs.
Nu riep zij den koetsier en den huisknecht, beiden sterke mannen; ze

hielden 't boek ieder aan een kant van den band vast en trokken er uit
alle macht
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 32
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.