Sprookjes van Jean Macé | Page 4

Jean Macé
te moede. Zij dropen zoo stil mogelijk,
één voor één, af en verlieten het huis, van welks vernedering zij getuige
waren geweest. 't Was te voorzien, dat zij niet zouden nalaten straks
aan de heele stad verslag van 't gebeurde te geven.
Nu, het kon ook waarlijk geen kleinigheid heeten, dat fee Goed-Hart,
wier bezoek ieder zich tot zoo'n hooge eer rekende, ontevreden van hier
vertrokken was, niettegenstaande men alles in 't werk gesteld had, om
haar een schitterende ontvangst te bereiden!
Deugniets vader zette zijn hoed op en liep wrevelig de deur uit, met de
woorden: "die bengel heeft ons voor allen tot schande gemaakt."
Zijn moeder schreide zonder iets te zeggen en streelde nog altijd
werktuigelijk de verwarde krullen van den kleinen rustverstoorder,
terwijl ze over de eigenaardige gave nadacht, die de fee hem tot
afscheid geschonken had.
Eindelijk stond zij op en nam Deugniet bij de hand.
"Kom, mijn kind," sprak ze, "we zullen doen wat de fee heeft gezegd."
Zij nam hem mee naar de slaapkamer en maakte aanstalten zijn gezicht
en zijn handen eens heerlijk met een groote, in helder, frisch water
gedoopte spons te wasschen.
Deugniet, die nog onder den invloed verkeerde van wat er zooeven was
voorgevallen, liet haar eerst zonder tegenstribbelen begaan, maar zoo
gauw voelde hij 't koude water niet in neus en ooren komen, of hij werd
weerspannig en ontsnapte onder luid geschreeuw naar 't andere eind
van de kamer.

"Neen, neen," riep hij uit alle macht; "het water is veel te koud en te nat.
Ik wil niet natgemaakt worden!"
Zijn moeder had hem echter gauw weer opgevangen en ging, ondanks
zijn stampvoeten en gillen, weer met de groote spons over zijn gezicht.
De noodlottige gave der fee trad evenwel reeds in werking. Het water
gehoorzaamde aan Deugniets bevel; ten einde het natmaken van zijn
gezicht te vermijden, golfde het ter rechter- en ter linkerzijde de
waschkom uit en wist de spons zoo goed te ontwijken, dat zij er geen
druppeltje van in zich kon opnemen en telkens weer kurkdroog uit de
kom te voorschijn kwam.
Er was niets aan te doen. De kamer dreef van 't water, maar het
halfgewasschen gezicht van den kleinen jongen had er geen spatje van
mee gekregen, sedert hij zich zoo onvoorzichtig had uitgelaten.
Deugniets arme moeder sloeg haar doornatte japon uit en wierp zich,
den strijd met 't onwillige water moede, mistroostig op een stoel.
"Kom," zoo sprak zij na een poosje tot zichzelf, "laat ik hem tenminste
maar kammen, dan zal hij er toch niet meer zoo slordig uitzien."
Zij nam 't kind op haar schoot en begon zijn krullen met haar mooien,
gouden kam te bewerken. Weldra stiet deze echter op een der droge
takjes, waar zich eenige fijne haartjes om verwikkeld hadden. Hoe
voorzichtig de goede moeder ze ook uit de war probeerde te halen,
Deugniet schreeuwde huizenhoog en wilde zich niet geduldig laten
helpen.
"O, o, u doet me pijn!" riep hij uit; "ik wil niet meer gekamd worden!"
Dadelijk bogen de tanden van den kam zich naar achteren en weigerden
verder door de blonde krullen te gaan.
Deugniets moeder schrikte geducht. Gauw haalde ze een anderen kam,
maar deze deed helaas 't zelfde.

Het dienstpersoneel kwam op haar wanhoopskreten aanloopen; ieder
van hen bracht zijn eigen kapgerei mee, maar tevergeefs, geen enkele
kam werd bereid gevonden Deugniets krullen uit de war te halen.
Eindelijk kwam de roskam van 't paard er zelfs bij te pas. Helaas,
nauwelijks had ook deze 't blonde haar aangeraakt, of hij legde zijn
ijzeren tanden plat en ging over Deugniets hoofd, zonder een enkel
haartje van zijn plaats te brengen.
Deugniet zette groote oogen op en begon berouw te krijgen over zijn
ondoordachte woorden. Om je de waarheid te zeggen, was de kleine
bengel nogal ijdel en vond 't een allesbehalve plezierig vooruitzicht,
voortaan ongewasschen en ongekamd te moeten blijven rondloopen.
Hij begon dus uit alle macht te schreien, 't gewone redmiddel van
ondeugende, kleine jongens, die niet meer weten wat zij zullen zeggen
of doen.
"Moeder moet me wasschen en kammen," riep hij snikkend uit, maar
nu was het daarvoor te laat. Wèl had de fee hem ontslagen van alles wat
hij vervelend vond, maar dit sloot niet in, dat nu ook al zijn wenschen
ingewilligd zouden worden.
Om hem te troosten, wou zijn moeder hem zijn mooie, nieuwe pakje en
zijn schoenen met gespen aantrekken. Er was echter op dit oogenblik
geen land met hem te bezeilen. Buiten zichzelf van drift en boosheid,
gooide hij 't een, zoowel als 't ander, zoover mogelijk van zich af.
"Ik wil mijn mooie, nieuwe pakje niet hebben," riep hij uit, "en 'k wil
ook mijn schoenen met gespen niet aandoen. Ik wil een spons, waar 't
water uitdruipt en een kam, die door mijn haar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 32
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.