Sprookjes | Page 7

The Grimm Brothers
moeder het paard aan en zette Duimpje in
zijn oor, en het kleine ding riep tegen het paard hoe hij gaan moest, hot!
hu! Het ging heel ordelijk, als bij een echten baas en de wagen reed
recht den weg naar het bosch. Nu gebeurde het, dat Duimpje »hu!« riep,
bij een draai van den weg, toen er juist twee mannen aankwamen. »Wat
is dàt?« zei de een, »daar gaat een wagen, en de voerman roept wat
tegen het paard, en hij is nergens te zien.« »Dat is niet pluis!« zei de
andere, »wij zullen de kar volgen en zien waar hij staan blijft.«
De wagen reed het bosch in tot op de plaats waar het hout gehakt werd.
Toen Duimpje zijn vader zag, riep hij: »Kijk vader, daar ben ik al met
den wagen, haal mij nu maar naar beneden.« De vader hield het paard
met de linkerhand en haalde met de rechter zijn zoontje uit het oor.
Duimpje ging vroolijk op een grashalm zitten schommelen. Toen de
twee vreemde mannen het kereltje zagen, konden zij geen woord
zeggen van verbazing; maar de eene trok den anderen op zij en sprak:
»Met dat kleine baasje zou geld te verdienen zijn in de stad als wij hem
lieten kijken; wij moeten hem zien te koopen.« Hij ging naar den boer
en zeide: »verkoop ons dat ventje, hij zal het goed bij ons hebben.«
»Neen,« zei de vader, »dat is mijn hartelap, die is voor al het goud in de
wereld niet te koop.« Maar Duimpje, die den handel had afgeluisterd,
klom over de plooien van zijn vader's jas naar boven, ging op zijn
schouder zitten, en fluisterde in zijn oor: »Vader, doe het maar, ik kom
wel weêr bij je terug.« Toen verkocht de vader hem voor een ronde
som aan de twee mannen. »Waar wil je zitten?« vroegen zij. »O, zet
mij maar op den rand van je hoed, daar kan ik op en neer wandelen en
uitkijken, en ik val er toch niet af.« Zij gaven hem zijn zin, en toen

Duimpje afscheid van zijn vader had genomen, gingen zij met hem weg.
Zoo liepen zij met hem door, en toen het avond en schemer werd, zei
de kleine: »zet mij eens even op den grond, het is noodig.« »Blijf maar
boven,« zei die van wien de hoed was, »ik geef er niets om, de vogels
laten er ook wel eens wat op vallen.« »Neen,« zei Duimpje, »ik weet
heel goed wat mij past, zet mij maar gauw op den grond.«
De man nam zijn hoed af en zette het jongetje op een akker die aan den
weg lag, hij sprong en kroop een beetje tusschen de kluiten en toen
kroop hij op den weg in een mierengaatje, dat hij had uitgezocht.
»Gegroet heeren! ga maar zonder mij naar huis!« riep hij en lachte hen
uit. Zij kwamen aanloopen en prikten met stokken in het mierengat,
maar dat was verloren moeite, Duimpje kroop al maar verder terug en
toen het eindelijk heelemaal donker was, moesten zij nijdig en met een
leege beurs naar huis. Toen Duimpje begreep, dat zij weg waren, kroop
hij weêr uit zijn onderaardsche gang te voorschijn. »Het is hier op den
akker gevaarlijk loopen in het duister,« dacht hij, »ik zou makkelijk
mijn beenen of mijn hals kunnen breken.« Gelukkig liep hij juist tegen
een leeg slakkenhuis aan. »Goddank, nu ben ik van nacht ten minste
veilig,« zei hij en kroop er in. Toen hij juist zou inslapen, hoorde hij
twee mannen voorbijgaan. »Hoe leggen wij 't nu aan om dien rijken
dominé van zijn geld en zijn zilver af te helpen,« zei de een. »Dat kan
ik je wel zeggen!« riep Duimpje. »Wat was dat?« zei de dief verschrikt,
»ik hoorde iemand spreken.« Zij bleven staan luisteren, en Duimpje
riep: »neem mij mee, dan zal ik je helpen.« »Waar ben je dan?« »Zoek
maar hier op den grond, en let goed op waar de stem vandaan komt.«
De dieven vonden hem eindelijk en namen hem van den grond op. »Jij
klein wicht, wat wou jij ons helpen!« »Kijk,« zei hij, »ik kruip tusschen
de ijzeren staven door tot in dominé's kamer, en geef jelui aan, wat je
hebben wilt.« »Nu, goed dan, wij zullen eens zien wat je kunt.« Toen
zij bij de pastorie waren, kroop Duimpje tusschen de staven door in
huis; maar daar begon hij zoo hard als hij kon te schreeuwen. »Wou
jelui alles hebben wat hier in is?« De dieven schrikten en zeiden:
»Spreek toch zachtjes, dat ze niet wakker worden.« Maar Duimpje deed
of hij 't niet hoorde en schreeuwde weêr: »Wat wil jelui? Wil je alles
hebben wat hier in is?« Daarvan werd de keukenmeid wakker, die in de

kamer daar naast sliep, zij ging opzitten en luisterde. Maar
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 78
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.