van zyn vleesch veel gelykheid heeft. Zyne vederen zyn van
een schitterende zwarte kleur, uitgenomen onder den buik; zyne pooten
zyn geel, zyn bek insgelyks, uitgenomen aan de punt, alwaar dezelve
blaauw en boogsgewyze gekromd is. Hy heeft levendige en
schitterende oogen, en draagt een kuif van gekrulde vederen van een
glinsterend zwarte kleur, het geen hem eene onëindige fraaiheid geeft.
Deeze vogel kan niet ver vliegen; men maakt hem gemakkelyk tam;
men maakt 'er zelfs een huisdier van, en te Paramaribo verkoopt men ze
dikwils voor meer dan een guinie het stuk. Ik zal deeze gelegenheid
waarnemen tot het beschryven van eenen anderen vogel, die aan
Guiana byzonder eigen is, en Agamie door de Franschen, en
Camy-camy in Surinamen genoemd word. Hy is, even als de Fesant,
ten naasten by van de grootte van een jonge kalkoen, maar hy verschilt
van dezelve in gestalte en in pluimaadje. Zyn lyf, dat geen staart heeft,
heeft de gedaante van een ey; zyne vederen zyn zwart, uitgenomen op
den rug, alwaar hy grysächtig is, en onder de borst, alwaar zyne
vederen, van eene blaauwe kleur, lang zyn en nederhangen, als van den
Reiger; zyne oogen zyn schitterend, zyn bek is puntig, en van een
zee-groene kleur, zoo als ook zyne pooten, die hoog zyn, en eindigen
met een klauw, waar aan vier nagels zyn, drie van vooren, en één van
agteren. Deeze vogel draagt in dit Land gewoonlyk den naam van de
Trompetter, uit hoofde van een gezang, het welk hy dikwils doet
hooren, en aan het geluid van dit speeltuig gelykvormig is. Ik kan met
geene zekerheid bepaalen, van waar dit geluid koomt, maar zommige
Schryvers beweeren, dat het van de vorming van zyn bek voortkoomt.
Onder al het pluimgedierte, is de Trompetter het dier, het welk men
gemakkelykst kan tam maken: hy is de vriend der menschen, volgt hen,
liefkoost hen, en schynt hun dezelfde getrouwheid te bewyzen, als de
hond: ik heb op verscheidene Plantagiën 'er veelen gezien, welken men,
even als de Powesas, tot huisselyke diensten gebruikte, en met de
kalkoenen en ander gevogelte te zamen liet eeten. [3]
Den 6den, ontfing ik van Paramaribo zes kruiken rhum, waar van ik 'er
vier aan den Colonel gaf.
Om zes uuren des morgens, gaven twee van onze slaven, die
Lacanus-boomen waaren gaan hakken, ons bericht, dat een hoop
muitelingen op den afstand van omtrent een myl van de legerplaats was
voorby getrokken; dat zy onder het bevel stonden van één hunner
Capitains, genaamd ARICO, met wien onze beide Negers aan den
oever van de Cermoetibo-Kreek gesproken hadden, maar dat zy niet
konden zeggen, welken kant de vyand genomen had, zoodanig waren
zy verschrikt. Na het bekomen van dit bericht kreegen wy bevel, om
hen by het aanbreken van den dag te vervolgen. Des anderen daags was
mitsdien al het volk ten vyf uuren gereed, en na een gedeelte van het
zelve te hebben agtergelaten, om de krygs- en mond behoeften te
bewaaren, rigtten wy onzen tocht naar de plaats, alwaar de muitelingen
zig vertoond hadden. Wy zagen hier een grooten palmboom, die op het
water dreef, en aan den anderen oever met koorden van
heestergewassen was vast gemaakt; het geen duidelyk te kennen gaf,
dat ARICO en zyn volk de Kreek waren overgekomen. Zie hier, hoe de
Negers in zoodanig geval eene Rivier overgaan: zy plaatsen zig, de één
agter den ander, op den dryvenden stam van den boom; zomtyds zelfs
zetten zy hunne kinderen en vrouwen daar op; en de beste zwemmers
vergezellen hun, en zyn hunne leidslieden.
Schoon de bewyzen van den overtocht der muitelingen duidelyk
waaren, trok de Colonel dezelve echter in twyffel, of liever hy
beweerde, dat het van hunnen kant slechts eene krygslist was: zy
hadden eenige manschappen, zeide hy, afgezonden, om den boom aan
den oever vast te maken, en ons te bedriegen.
Niemand was van dit gevoelen, maar alle redeneeringen der weereld
werkten daar tegen niets uit. Wy namen dus een weg, die recht het
tegengestelde was van den weg der muitelingen; namelyk wy trokken
oostwaarts, daar men hen naar den westkant had moeten vervolgen, het
geen de Jagers zekerlyk gedaan zouden hebben. In deeze eerste richting
gingen wy voort tot de aannadering van den nacht, schoon men het
brood vergeten had, en dat wy den geheelen dag geen enkelen drop
water hadden kunnen hebben, want wy trokken door zwaar zand of
Savanen. Na dat wy den weg een weinig rechts af genomen hadden,
riep een Neger uit, dat wy aan de Wana-Kreek naderden. Ik hoorde dit
met genoegen; en hem een kalabas en myn fles rhum gegeven
hebbende, verzogt ik hem derwaarts te gaan, om de kalabas met een
mengzel van rhum en water te vullen; maar hy maakte het te sterk, zig
buiten twyffel verbeeldende, dat het daarom beter zyn zoude.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.