een tamelijk moeilijk pad; ter linkerzijde verhief zich de kolossale rotsmassa van den Kassala-Louz; ter rechterzijde een groep van schilderachtige heuvelen, die allerlei zonderlinge gedaanten vertoonden. Toen wij dien pas achter ons hadden, bereikten wij het dorp, dat tegen een dicht bosch van mimosa's aanlennt, waarin ik, na eenig zoeken, het bewuste meer vond. Doch, welk eene teleurstelling! Het was niets meer dan een vuile poel van geelachtig, stilstaand water, met een zwarten slijkerigen bodem. Ik had geen moed om van dit water te drinken, en haastte mij den fraaien weg weder op te zoeken, dien ik verlaten had. Een weinig verder voerde deze weg mij door een prachtig bosch van doumpalmen, hier en daar met frissche groene grasperken afgewisseld. De weelderige, krachtige plantengroei verkondigde de nabijheid der rivier: en het duurde ook niet lang of wij daalden in de bedding van fijn wit zand af, ter plaatse waar de stroom den voet bespoelt van een steilen, gladden berg. De weg loopt nu verder door de bedding voort, waar het fijne zand het voortgaan voor de muilezels en ook voor de kameelen zeer bezwaarlijk maakt; en weldra stuit ge op een of ander nomadenkamp, dat, in het droge jaargetijde in het bed der rivier is opgeslagen. De nomaden hebben daarvoor hunne goede redenen: vooreerst vinden zij hier overal water; ten andere leveren de doornhagen, waarmede zij hunne kampen omringen, eene afdoende bescherming op tegen de wilde dieren en de nachtelijke stroopers, wier nadering bovendien op den witten, helderen zandbodem kwalijk verborgen kan blijven.
Ik sprak daar van water: alle reizigers, die de Sahara en de omliggende streken bezocht hebben, weten bij ondervinding, dat naarmate zulk eene uitgedroogde rivierbedding meer omvang heeft, ook de kans grooter is, dat men, gravende, op eene diepte van twee tot acht voet water zal vinden, dat na den regen in het zand is overgebleven. Echter is dit geen regel zonder uitzondering. Sommige dier rivieren, die op zich zelf een vrij aanzienlijk profiel hebben, maar ver van de bergen of de hooglanden verwijderd zijn, hebben alleen dan water, wanneer de was buitengewoon sterk is geweest: daartoe behoort ook de Gash, althans in het benedenste gedeelte van haar loop. Daarentegen zult ge andere, oogenschijnlijk onaanzienlijke spleten vinden, maar die door hare ligging als tot vergaarbak van de van boven komende wateren dienen, en die dan ook altijd een overvloed van zuiver water bevatten. De nomade kent al deze bijzonderheden uit langdurige ervaring, en weet de waterhoudende wadis of khors aan allerlei bijkans onmerkbare teekenen te herkennen; de vreemde reiziger, die het land niet kent en geen vertrouwde gidsen heeft, kan zich daartegen zeer dikwijls in noodlottige verlegenheid bevinden.
Na een tocht van een paar dagen bereikte ik den Abou-Gamel, die echter niet, zooals ik mij had voorgesteld, een enkele berg was, maar uit vier geweldige granietmassa's bestond, die uit eene geheel effen, maar onvruchtbare en steenachtige vlakte oprezen. Het was mijn plan, den Aboe-Gamel te bestijgen, althans den voornaamsten berg van de groep; maar ik moest daarvan afzien, toen ik die wilde verzameling van reusachtige rotsblokken aanschouwde, in de onbegrijpelijkste wanorde boven elkander gestapeld. Na eene vruchtelooze poging om een doortocht te vinden, bepaalde ik mij tot de beklimming van een naburigen berg, waarvan de kruin gemakkelijker te bereiken viel, hoewel ook hier het opstijgen nog met vele moeilijkheden gepaard ging, en zelfs niet zonder gevaar was. Maar het panorama, dat ik van den top overzag, loonde rijkelijk de moeite: de blik reikte tot aan de Atbara, en omvatte eene onmetelijke boschrijke vlakte, die zich tot Koroteb, op den weg naar Gondar, uitstrekte; ten zuidoosten onderscheidde men zeer duidelijk, te midden der lage bergen en heuvelen van het land der Basen, den breeden en statig kronkelenden loop van de Gash.
Ik noemde daar den weg van Gondar; dit herinnert mij aan eene episode uit de geschiedenis dezer streek, die niet van belang ontbloot is.
Van Kassala voert een zijweg--eigenlijk alleen door smokkelaars gebruikt--in zes dagen naar Kabthia of Kafta, hoofd- en residentiestad van Oued-Nimr; een tocht van zeven dagen brengt u vandaar naar Gondar. Oued-Nimr (de zoon van den luipaard) is een zeer opmerkelijk personage; en vroeger heb ik meermalen het plan opgevat, hem een bezoek te gaan brengen. Hij is de zoon van den beruchten Melek-Nimr (de koning-luipaard); vorst van Shendy, die in 1822 Isma?l-Pasja levend liet verbranden, en toen met zijne aanhangers de wijk nam naar Mai-Gogoa, op de grenzen van Abyssini?, waar hij zich, ten koste der egyptische regeering, een soort van onafhankelijken staat stichtte. Zijn naam is daar zeer populair gebleven, en het volk weet nog allerlei van hem te verhalen. Toen Nimr oud geworden was, werd bij blind; maar tot aan zijn dood zette hij zijn guerilla-oorlog en zijne stroop- en plundertochten tegen de Egyptenaren en hunne onderdanen voort. De engelsche reiziger Mansfield Parkyns ging hem
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.