Reisherinneringen van een bestuursambtenaar in Zuid-Celebes | Page 8

L.M. van Klaveren
Bij peiling met een eind touw bleek de schacht ongeveer 10 M. diep te zijn. Geen onzer had lust bij het gebrekkige licht zich daarin af te laten zakken. Een acetyleenlamp zou ons hier goede diensten hebben kunnen bewijzen. De bodem was overal met een dikke laag grof poeder en in het diepste gedeelte ook met excrementen van vleermuizen bedekt. De eerste ruimte, waarin we waren afgedaald, was als bezaaid met knekels van menschen en dieren in verschillende stadi?n van verwering, alsmede met een legio scherven en gebroken stukken aardewerk van verschillende vorm, grootte en bewerking. Hoewel gansche geraamten niet meer voorhanden waren, lagen er nog tal van overblijfselen van kisten of daartoe behoord hebbende planken, sommige geheel vergaan, anderen vermolmd. Vele voorwerpen uit deze grot waren vroeger reeds weggehaald en bevinden zich thans in het Museum van het Bataviaasch Genootschap.
Omtrent de herkomst dier doodkisten is evenmin als omtrent de daarbij gevonden voorwerpen iets met zekerheid bekend, niemand der bevolking kan daarover eenige inlichting verschaffen, trouwens schijnt zij zelve daaraan zeer, weinig waarde te hechten, hetgeen zeker wèl het geval zoude zijn, indien hare voorouders hunne dooden hier op deze wijze bezorgd hadden. In 't algemeen toch koestert de inlander veel eerbied voor de graven zijner voorouders. Wie het geweest zijn, die aldus hun dooden gedeponeerd hebben in holen en spelonken, waarvan sommige zoo ongenaakbaar, dat men zich moeilijk daarvan een denkbeeld kan vormen en inlanders er zelfs voor terugdeinzen om ze binnen te gaan, is nog een onopgelost raadsel. Zeker is het echter dat het geen aanhangers van den Islam waren, want bij geen der kaakbeenderen, waarvan er zoo tallooze over den grond verspreid lagen, waren de tanden geslepen, noch in de onder, noch in de bovenkaak. Of er eenig verband gezocht kan worden tusschen deze geheimzinnige doodengrotten en het thans nog bij de heidensche Toradja's van Centraal-Celebes bestaande gebruik om hunne dooden te leggen in holen op zeer ontoegankelijke plaatsen zooals in steile bergwanden, wagen wij niet te onderstellen.
Op grond van sommige overwegingen is ook wel het vermoeden geuit, dat vreemde kolonisten uit de Molukken komende, zich in vroegere tijden hier en op Saleyer, waar ook eenige doodengrotten worden aangetroffen, hebben opgehouden om zeeroof uit te oefenen en later weer vertrokken zijn of zich geheel in de bevolking hebben opgelost. Hoe het zij, het is vreemd, dat hoegenaamd niets daarvan in het geheugen der bevolking is bewaard gebleven. De aanwezigheid van beenderen van buffels, varkens en honden is niet anders te verklaren, dan dat die dieren er als offerande zijn ingebracht of in de grot zijn neergestort en daar een gruwelijken dood hebben gevonden. Na weer naar boven te zijn geklauterd, bezochten we nog een in de nabijheid gelegen doodengrot, bij de bevolking de "Sépé" genoemd. Hier wilde geen inlander met ons afdalen, omdat, naar zij beweerden, deze grot vroeger gediend had als oubliette, waar ter dood veroordeelden ingeworpen werden en werkelijk lagen aan de oppervlakte enkele schedels, waarbij de voortanden waren afgeslepen. Het was een groot gewelf van ongeveer 6 M diepte en met een chaos van kolossale rotsblokken, waartusschen nog overblijfselen van deels vergane, deels versplinterde deelen van lijkkisten werden aangetroffen. Blijkbaar had deze grot dus voor hetzelfde doel gediend als de Liijang-tattara, totdat eene instorting daaraan een einde maakte. Tusschen de rotsblokken gaapten eenige donkere gaten en spleten, waarvan het niet mogelijk was de diepte te peilen, hetgeen eene aanmaning voor ons was om hier voorzichtig te zijn.
We lieten het dan ook maar hierbij en gingen verder nog wat in den omtrek jagen. Wel moesten er in de buurt nog meer doodengrotten zijn zooals aan den voet van den Djanggo, waar we den vorigen dag geweest waren en die nog nimmer onderzocht zijn, doch we beschikten tot onze spijt niet over de noodige hulpmiddelen om ons in de spelonken diep te wagen en de aanwezigheid van slangen, waarvan we reeds een paar van een gevaarlijke soort gezien hadden en die zich bij voorkeur in holen en gaten verbergen, schrikte ons daar ook wel wat van af.
We brachten van onze jacht eenige duiven mede, welke aan de goede zorgen van den kok werden toevertrouwd.
Als gewoonlijk liepen we, voordat de duisternis inviel, nog wat rond in de kampong. Als men het leven der menschen in die afgelegen kampongs zoo van nabij gadeslaat, wordt men wel getroffen door de eentonigheid en het emotielooze dat hun bestaan moet hebben. Uiterst zelden bezoek krijgende van vreemdelingen, schijnen de Boegineezen de gezelligheid ook weinig of niet onder elkaar te zoeken, getuige het verspreid uit elkander wonen, waardoor groote kampongs zeldzaam worden aangetroffen. Eene verzameling van 7 of 8 huizen wordt in deze streken al een flinke kampong genoemd en hoe het bestuur ook tracht de menschen te bewegen meer bijeen te gaan wonen, wat uit een oogpunt van orde en veiligheid
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 18
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.