sterke draaikolken kunnen doen ontstaan, veroorzaken, zoodra wind en stroom tegen elkaar intrekken, zoodanige rafelingen, dat men zou meenen branding te zien op een veel minder diepe plaats. Boven op de Kaap staat een eenvoudig huisje van houten steilen en met atap gedekt, waar de inlanders offers plegen te brengen aan den "Sétang", die over deze zoozeer gevreesde kusten en wateren heerscht. Aangezien de zon reeds de middaghoogte bereikt had, aanvaardden we, na een laatsten blik van de uiterste punt der Kaap over de watervlakten geworpen te hebben, den terugtocht. Als herinnering aan ons bezoek lieten we eenige rechte takken afsnijden van een ebbenhoutboom, die hier stond en in deze streken eene groote zeldzaamheid is, om die mede te nemen om er wandelstokken van te laten maken. Op onzen terugweg merkten we in den steilen bergwand nog een paar holen op, die we na een kleine klimpartij konden bereiken. Daar we geen toortsen bij ons hadden waagden we ons niet diep in de kronkelende, zich spoedig vernauwende donkere gangen en vonden hier dan ook niets bijzonders. De jacht leverde dien dag niets eetbaars op, doch dat was niet zoo erg, want thuis gekomen kregen we weer heerlijke visch op tafel. De avond bracht ons in ons "vorstelijk verblijf" nog eene aardige verrassing. De Regent liet namelijk voor ons zijne pakaréna's optreden, dansmeisjes, uitgezocht uit de mooiste en bevalligste meisjes van 10 à 12 jarigen leeftijd, die daarvoor speciaal zijn opgeleid.
Bij bezoeken van den besturenden ambtenaar, dan wel andere europeanen of aanzienlijke inlanders, treden zij, fraai uitgedost, op. In de groote voorgalerij waren eenige matten op den grond uitgespreid.
Hierop vlijde zich het "koor" neer, bestaande uit een half dozijn vrouwen, terwijl een paar mannen, waarvan de een de ganrang bespeelde en de andere op een gong sloeg, het "orkest" vormden. In het midden plaatsten zich de vier danseresjes met kleurige sarongs te voeten uit. Op het bloote bovenlijf rijkelijk gouden sieraden, halskettingen, armbanden, oorbellen, alles met de voor een Boeginees in statiegewaad onontbeerlijke aanhangsels. Elk voorzien van een waaiertje en een kleurig doekje. Het dansen bestond in het aannemen van de meest verschillende en bevallige, vaak schilderachtige standen en werd begeleid door het met een doordringend neusgeluid zingen van een lied door de vrouwen, terwijl het orkest dit met de instrumenten accompagneerde. De ganrang is een soort trommel, ongeveer 3/4 M. lang, de vorm hebbende van een afgeknotten kegel. Het bespelen geschiedt met de hand, zittende, waartoe het instrument om den hals wordt gehangen. Hoe vaardig ook bespeeld, klinkt het buitengemeen eentonig voor europeesche ooren. De gong schijnt hoofdzakelijk te dienen om de maat aan te geven.
Eene eigenaardige bekoring ging er uit van 't geheel: de vier kleine slanken, die in gracieuse beweging haar kleurige doekjes of waaiertjes hanteerden, 't gezang der vrouwen, de droomerige en toch zoo hartstochtelijke muziek. Het speet ons dat we de strekking van het spel, de beteekenis van het gezang niet beter vatten konden. We begrepen er alleen van dat het betrekking had op het leven van den zeeman. Toen we ons dien avond ter ruste begaven, klonken ons die vreemdsoortige tonen nog na in de ooren en het duurde eenigen tijd voordat Morpheus ons met dat gezang in zijn armen had gelokt.
Den volgenden morgen was er weer heldere zonneschijn. Op 't programma stond een bezoek aan de merkwaardige doodengrotten, welke hier in de nabijheid lagen. Na een heerlijk bad in de zwemkom en een goed ontbijt, begaven we ons al spoedig op weg. We volgden nu een voetpad, dat in zuidelijke richting door en langs tuinen van de bevolking liep en dat ons na ongeveer een half uur gaans bracht bij de Liijang-tattara, de meest bekende doodengrot in deze streek. Voor onze voeten opende zich een groote kuil,ongeveer 4 M. diep, waarin we ons langs een afgebrokkelden wand konden neerlaten. Vier holen of spelonken kwamen op deze gemeenschappelijke, gedeeltelijk overwelfde ruimte uit. Het gewelf was hier blijkbaar ingestort evenals op nog eene andere plaats, waar op den grond een menigte rotsblokken lagen, waaromheen gewone teelaarde, waarop eenige boomen en struiken zich ontwikkeld hadden. De grootste der spelonken had ongeveer een diepte van 20 M. en een breedte van 12 M., terwijl de andere, die in elkaar liepen, gezamenlijk wel een 70 M. diep gingen, doch veel kleiner waren en niet meer dan 4 M. breed en 3 M. hoog waren. De wanden, die uiteraard zeer onregelmatig gevormd waren en waarin zich diepe nissen bevonden, bleken uit kalkgesteente opgebouwd te zijn. Druipsteenformaties werden nagenoeg niet aangetroffen. Achter in de verste onderaardsche gang, waarin we slechts achter elkaar in gebogen houding gaande konden doordringen, terwijl de vleermuizen, verschrikt door de flambouwen, ons in het gezicht fladderden, gaapte een griezelige diepe put, in welks zwarte duisternis het licht der toortsen niet tot den bodem vermocht door te dringen.
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.