Reis in Utah en Arizona | Page 5

Albert Tissandier
de cañons te bereiken. Deze lange en
betrekkelijk smalle vallei wordt omzoomd door kolossale rotsen, die
met de zonderlingste kleuren prijken.
Des avonds vonden wij eene zeer geschikte gelegenheid om te

kampeeren aan den voet van een hoogen rotswand, aan een
vestingmuur gelijk, en in de schaduw van een ouden ceder. De bodem
bestaat bijna geheel uit lossen zandsteen; tusschen die roodachtige en
gele steenen ontspruiten een aantal bloemen, benevens dwergachtige
boomen en cactussen, die somwijlen eene hoogte van meer dan vier
meter bereiken. Steile, uitgetande rotsmuren, die zich uitstrekken zoo
ver de blik reiken kan, begrenzen den horizon.--Na een weinig gerust te
hebben, wandelen en klauteren wij over deze steenen verder. Eensklaps
verandert het tooneel: wij staan aan den rand van de
duizelingwekkende afgronden van Toroweap, reusachtige kloven, van
zes- tot achthonderd meter diep, waarvan de wanden, hetzij loodrecht,
hetzij amphitheatersgewijze, afdalen naar de bedding waarin de
Colorado stroomt.
Aan den zoom van het hooge plateau staande, laat ik vol verbazing
mijne blikken dwalen langs die rotsen, die in breede golvingen en
zonderling gevormde krommingen, boven de afgronden schijnen te
zweven. De geoloog kan hier zonder eenige inspanning de
verschillende lagen nagaan, waaruit de wanden dezer kloven bestaan;
maar de verbeelding waagt het zelfs niet, de reeks van eeuwen te
berekenen, die noodig zijn geweest voor de vorming van dit wondervol
landschap.
De Colorado, aldus genoemd naar het roodachtige slib dat hij
medevoert, stroomt midden door deze streek, die eene oppervlakte
heeft van omstreeks zestienduizend vierkante mijlen. De valleien, die
de rivier zich in haar loop gevormd heeft, dragen den naam van
Marble-Cañons en van Groote Cañon. Het noordelijk gedeelte van deze
landstreek, het eenige dat tot dusver goed bekend is, splitst zich in zes
districten, naar gelang van de geologische gesteldheid van het terrein.
Tot de meest kenmerkende eigenaardigheden behooren, op de hooge
plateaux, die rijen van loodrechte wanden of muren, voor elkander
geplaatst en verdiepingsgewijze stijgende. Tusschen die muren
bevinden zich dikwijls schuine hellingen, waar men de verschillende
geologische lagen zeer duidelijk, als in relief, aan de oppervlakte kan
onderscheiden. De aanblik van het geheel is onbeschrijfelijk grootsch
en indrukwekkend, vooral door de zuiverheid en scherpte der lijnen en

omtrekken. Men zou bijna meenen een reusachtig bouwgewrocht voor
zich te zien; deze bergen en rotsen wijken ten eenemale af van de
berglandschappen en rotspartijen, waaraan wij elders gewoon zijn.
Wij konden op dit plateau van Toroweap niet lang vertoeven, want wij
begonnen gebrek aan water te krijgen. Nathan en zijn zoon hadden een
weinig sneeuwwater ontdekt in eene rotsspleet, maar dit water was
alleen bruikbaar voor onze paarden.
Wij keeren langs denzelfden weg naar Kanab terug en maken de
noodige toebereidselen voor een uitstapje naar het plateau van Kaibab.
Bij onze aankomst in het dorp vernemen wij dat de Indianen, die
dikwijls in den omtrek kampeeren en onder wie ik een gids hoopte te
vinden, sedert een paar dagen vertrokken waren om in de bosschen van
Kaibab ter hertenjacht te gaan; men verzekerde mij, dat zij eerst na
verloop van eene maand zouden terugkeeren. Ik kon zoo lang niet
wachten en begon te vreezen, dat ik mijn reis niet zou kunnen
voortzetten. Nathan is wel met het land bekend, maar hij durft de
verantwoordelijkheid niet op zich nemen, om mij alleen naar deze
wildernissen te geleiden; hij verzekerde mij dat wij het niet zonder een
Indiaan konden doen. "Zij alleen," zeide hij, "weten in de oerwouden
den weg te vinden".
De Mormonen raden mij, zonder verwijl naar het kamp der Indianen te
gaan; zeer vermoedelijk waren zij gelegerd bij eene bron, ruim eene
dagreis van Kanab verwijderd. Als wij eenmaal daar waren, zou Nathan,
die de taal der Indianen eenigszins verstaat, wel een geschikten gids
weten te kiezen. Ik haast mij, aan dien raad gevolg te geven, en wij
gaan aanstonds op weg.
Nog dienzelfden avond, tegen zonsondergang, komen wij te
Mangura-Spring, waar ik inderdaad het kamp vind, waarvan de
Mormonen te Kanab mij gesproken hebben, en dat uit acht à negen
tenten, op eene open plek in het bosch, bestaat. Een twintigtal Indianen
houden daar verblijf met hunne vrouwen en eenige kinderen; zij hebben
het zonnigste plekje uitgekozen. Hunne tenten zijn gemaakt van takken,
die zij van de omringende hoornen hebben gekapt, in den grond
gestoken en saamgebonden. Over die takken is een lap van grove stof

of eene dierenhuid gespannen.
Wij besluiten nevens hen te kampeeren, ten einde ook van de bron
gebruik te kunnen maken. Onze paarden zijn dadelijk na onze aankomst
maatjes geworden met de paarden der Indianen en verdwijnen met hen
in het kreupelhout.
Naast ons, onder de pijnboomen, staan twee hutten van Amerikanen; zij
houden eenige runderen en leven, even als de Indianen, met hunne
vrouwen en kinderen in het woud: slechts zijn zij wat beter
geïnstalleerd.
Na afloop van ons avondmaal komen de
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 14
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.