zeer weinige reizigers, die zich te Cedar-City moeten
ophouden, en tevens tot telegraafkantoor. In den salon brandt een
lekker vuur, waaraan wij ons kunnen warmen; in de kamers liggen
tapijten. Op de tafel liggen eenige dagbladen; tegen den schoorsteen
hangt in eene lijst de godsdienstige kalender, die de voorschriften bevat
voor iederen dag. Des avonds speelden de dochters van den bisschop
op een kamerorgel; een jong mensch, dien ik aanvankelijk voor een
arbeider had gehouden, kwam netjes gekleed binnen en zong met de
meisjes verschillende romances.
Met den heer Lund bezoek ik vervolgens nog eenige andere
mormoonsche landbouwers. In alle huizen heerscht dezelfde orde,
dezelfde onberispelijke zindelijkheid, hetzelfde comfort: men heeft
moeite om zich te overtuigen dat men zich in eene landstreek bevindt,
zoo ver van de beschaafde wereld verwijderd.
Tegen drie uren in den morgen moeten wij weder vertrekken; de heer
Lund gaat met mij mede. Wij nemen afscheid van den bisschop en
zijne familie; allen waren opgestaan om ons de hand te drukken en
goede reis te wenschen. Tegen een uur komen wij te Silver-Reef: daar
beginnen de grootsche rotspartijen van Utah.
De landschappen in deze streek en die van Kaibab in Arizona
vertoonen niet de minste overeenkomst met soortgelijke ons bekende
landschappen in Europa. Het gras der prairieën groeit op een bodem
van zandsteen, die schier alle kleuren van den regenboog vertoont:
groen, wit, rose, paars, geel, enz. De bergen, voor het meerendeel
insgelijks uit zandsteen, vertoonen dezelfde bonte mengeling van
kleuren. Al deze verschillende verwen en tinten, vaak zonder eenigen
overgang, vlak naast elkander, vormen een geheel, dat een zeer
zonderling, onbeschrijfelijk effect maakt. Onder het volle zonlicht
maakt dit landschap op mij een fantastischen, bijna onmogelijken
indruk: te meer, daar ook de flora een niet minder vreemdsoortig
karakter vertoont. De veelkleurige bloemen, de ceders met hun
donkergroen gebladerte, de blauwachtige saliestruiken doen dit
wonderlijk, dit bijkans bedwelmend kleurenspel nog te duidelijker
uitkomen.
Ik vertoef een dag te Silver-Reef, een stadje van ongeveer vierhonderd
zielen, dat in bloeienden toestand verkeert, dank zij de nabijheid van
zilvermijnen, die voor eenige jaren werden ontdekt en waarvan
sommigen vrij rijk zijn. Op aanbeveling van mijn reisgenoot, laat de
heer Allen mij de mijn bezichtigen, waarvan hij directeur is. Zij heeft
eene diepte van ongeveer drie-en-tachtig meters en een omvang van
vierhonderd meters. Sedert zes jaren is deze mijn in exploitatie;
gedurende dien tijd heeft zij achttien millioen dollars opgeleverd. De
erts wordt vooral in fossiele lagen van waterplanten gevonden. De mijn
is uitgegraven in dikke banken van groenen en witten zandsteen; de
zuivering van de erts geschiedt in eene werkplaats, in de onmiddellijke
nabijheid van de mijnen.
Alvorens afscheid van mij te nemen, brengt de heer Lund mij in kennis
met den koetsier, die mij naar Kanab zal brengen. Mijn nieuwe
reisgenoot is uit Canada geboortig en heeft eene goede opvoeding
ontvangen; hij spreekt zeer gemakkelijk fransch. Die man is, ondanks
zijn oorsprong uit fransch bloed, een echt-amerikaansch type.
Nauwelijks meerderjarig geworden, verliederlijkte hij al wat hij bezat;
toen werd hij matroos en voer ter walvischvangst. Dit beroep begon
hem te vervelen: hij werd arbeider in de mijnen. Te San-Francisco
maakte hij fortuin; maar door speculatiën in de mijnen ging hij, binnen
verloop van eenige jaren, driemaal bankroet; na alles verloren te
hebben, werd hij weer arbeider. Nu heeft hij zich te Silver-Reef
gevestigd; hij is rijtuigverhuurder en houdt zich vastelijk overtuigd, dat
hij voor de vierde maal fortuin zal maken.
Wij nemen plaats in een rijtuig, even ellendig en ongemakkelijk als dat
waarmede ik naar Silver-Reef gekomen ben; ook zijn de wegen even
afschuwelijk slecht. Gelukkig is het landschap altijd even prachtig. De
rotsen van de Virgin-River zijn rose en zilvergrijs van kleur, en met
bewondering dwaalt mijn oog langs hare fantastisch gevormde en als
kantwerk uitgesneden omtrekken.--Wij rijden door het dorp
Toquerville, waarvan de huizen schier onder groen en bloemen
bedolven zijn.
Straks omvangt ons weer de eenzaamheid; den ganschen dag rijden wij
door de woestijn, tot wij eindelijk aan de Vermilion-Cliffs komen: eene
lange bergketen van rooden zandsteen, die vooral bij maneschijn een
tooverachtigen aanblik oplevert. Het is middernacht: onze paarden,
vermoeid van een rit van vijftien uren, staan stil voor Pipe-Spring, eene
boerderij geheel afgezonderd te midden van zand en rotsen gelegen.
Ondanks het ver gevorderde uur worden wij hier zeer vriendelijk
ontvangen. Wij brengen den nacht door in eene soort van schuur, waar
wij, in onze dekens gewikkeld, rustig slapen. Wij blijven daar tot den
morgen en komen des middags ten twaalf uren te Kanab.
Kanab ligt aan den oever eener rivier, waarvan de bedding in den regel
droog is, maar die, tijdens het smelten der sneeuw, eene massa water
aanvoert en de geheele omliggende streek overstroomt. Groote rotsen
van rooden zandsteen beschermen het dorp aan den eenen kant; aan den
anderen kant strekt zich, zoo ver
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.