Per auto door den Kaukasus naar Perzië | Page 4

Claude Anet
de markt buiten waren veel menschen
bijeen. Door een merkwaardig verschijnsel van endosmose filtreerden
de boeren één voor één door de deur, die door de agenten gesloten werd
gehouden.

Bolgrade! Wij hadden de ergste verwachtingen, en we waren
voorbereid op vuilheid, ongedierte, middelmatig voedsel, want het was
immers een gat, dat Bolgrade! En ziedaar wat een verrassing! In een
gebouw aan de plaats waren vier kamertjes met witte muren en lakens
in ijzeren ledikanten! Er werd ons een dragelijk maal voorgezet, dat
met een heerlijk bessarabisch wijntje werd besproeid.
Ons troepje was in de beste conditie. Wat is het goed geweest, dat we
zijn gegaan, en niet hebben geluisterd naar de ongeluksprofeten, die
ons allerlei rampen voorspelden!
Den volgenden dag stonden we om zeven uur op voor een langen dag
in de automobiel. We hebben 250 kilometer te doen, om in Ackermann,
de groote stad aan den mond van de Dnjester, te gaan logeeren.
De ervaring van den 12den had ons geleerd, dat we niet aan snelheid
moesten denken, en dat als er regen kwam, we niet vooruit zouden
kunnen. Dadelijk 's morgens raadpleegden we mijn reisbarometer.
Helaas, die stond laag, op 740 millimeter. Wijze menschen zouden in
Bolgrade den trein naar Odessa hebben genomen; maar wij hebben
Parijs en onze zaken niet verlaten om wijs te wezen; het regent nog niet,
en wij zullen per auto gaan.
Om negen uur konden we vertrekken. Te laat, want we kenden nog niet
den tijd, die noodig was om onze acht-en-twintig stuks handbagage te
pakken en op de auto's vast te maken. Toen we dien kenden, was het
trouwens hetzelfde, en we gingen voort met te laat te vertrekken, daar
het ons tot gewoonte was geworden.
Boven Bolgrade ging het eerst tegen een heuvel op en van de hoogte
overzagen we het vlakke land Bessarabië, zonder boomen, met hier en
daar een heuvel of een ouden observatiepost van de romeinsche legers
onder Trajanus. De grens van het groote rijk liep hier langs; aan den
anderen kant was het gebied der barbaarsche Sarmaten. Op een mijl
afstands kon men in de totale eenzaamheid de figuur van een enkelen
herder zien, die bij onze nadering vluchtte. Als een eindelooze zee lag
het land met kleine golfjes, en de weg was afschuwelijk, vol
modderkuilen, en nu eens driehonderd meter breed, dan niet breeder

dan drie meter. Een weg is namelijk in Bessarabië iets, waar geen
ingenieur aan te pas is gekomen, een ding, dat net doet wat het wil. Als
zoo'n weg een kloof ziet, loopt hij er pardoes in, net als in een rivier, en
dat is eigenlijk nog het beste, want als men een brug heet te hebben
aangelegd, is alles veel moeilijker. Dan zijn er gaten en kuilen tusschen
de steenen, dat men er een wiel in moet verliezen. We doen niet meer
dan twintig kilometer in het uur, en we worden geschud, alsof we
honderd deden op de mooie, gladde wegen van Ile de France.
Daar begon het te regenen, een dichte, harde regen, en al spoedig was
de weg doorweekt. Onze Mercédes deed al haar best, maar zakte al
dieper weg en de modderkuilen waren zoo week, dat onze carter [1]
den grond raakte. De groote Mercédes zat vast. Waren we maar niet
zoo ver nog van Tatar-Boenar, waar we zouden dejeuneeren! De twee
wagens van de anderen waren niet in het gezicht. Wat zou hun
overkomen zijn?
Na een uur hield de regen op en met verbazende moeite werd de wagen
uit den kuil getrokken. De dames vonden nog viooltjes in een sloot,
welkome ontmoeting in de wildernis. Maar toen moesten wij terug, om
de anderen te zoeken, en we vonden ze in een droevigen toestand; de
kleine Mercédes worstelde tegen een heuvel op en toen ze eindelijk in
een armoedig dorp was gekomen, waren er allerlei reparaties noodig.
Ten laatste arriveerde ook de auto der machinisten, die maar niet
konden begrijpen, wat wij voor ons pleizier in Bessarabië deden.
In het armoedige dorp La Fontaine aux Fées, werd ons de herberg
gewezen, tegelijk kruidenierswinkeltje. Er was niets eetbaars en wij
behielpen ons met harde eieren. Wij hielden raad. Wat te doen? We
waren nog veertig kilometer verwijderd van Tatar-Boenar, een stadje
van 5000 inwoners volgens Emanuel, die de boeken en kaarten heeft
bestudeerd. Zullen wij zoo gelukkig wezen, vandaag nog daar aan te
komen en dan morgen Ackermann bereiken? Maar beter weêr is er voor
noodig, dat hebben wij bemerkt.
Zou het niet beter zijn, naar Bolgrade terug en dan toch met den trein
naar Odessa te gaan?

Er zou iets smadelijks zijn in dien laatsten maatregel, zich te laten
overwinnen door de bezwaren van den weg en dat op den allereersten
dag! Neen, de lucht klaarde op; de barometer heeft neiging om te
stijgen, de grond moet wat opgedroogd zijn,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 36
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.