Pallieter | Page 8

Felix Timmermans
van
zijn woelige blijdschap moest uitgeklonken worden.
Hij zocht zijn harmonica, zette zich op 'n stoel voor het venster en zóó,
in zijn koel hemd, speelde hij een machtig lied vol zwaarstappende

akkoorden, dressen van hooge noten en gedans van heldere
middentonen.
't Wemelde ondereen tot een blijde marsch, die vèrweg klonk over de
maanbeschenen landen van den geurenden nacht.
En dan eerst trapte hij in zijn bed en deed gerust zijn oogen toe.

DE HOF, EN DE BRIEF VAN CHARLOT
Het smakelijke groen, dat de malsche Mei zoo zot uit de boomen had
geklopt, was open gevouwen en overdekte nu het aanschijn van de
wereld.
De beemden waren één bloem en de reuken van kruidnagel, lisch en
peterselie wandelden ondereen bij nacht en dage door de lucht, 't Was
om er bij in slaap te vallen lijk een slang door zoet muziek ...
Wie had het in den witten winter kunnen denken, dat er in die kale,
harde aarde en die bloote, zwarte boomen zulke macht van
hartverheugend leven zat bijeengekoekt?
Pallieter zat in den hof het jonge groen te zuiveren. De grond was
malsch lijk boter en blonk van vettigheid. De zon kwam lijk een warme
adem op Pallieter zijn wit hemd, en het deed hem zoo'n deugd dat hij er
zijnen rug van ronddraaide, en hij zong.
Bij wijlen bleef hij een heelen tijd naar de riekende weelde van den hof
zitten zien, en hij had nog oogen bij gewild, want er was meer
schoonheid dan hij zag.
De boomen waren breed en vol, en 't licht dat rond de stammen hing
was groen lijk maneschijn; er stonden al veel bloemen uit, en witte en
roode rozen.
Een dauwdruppel schitterde op een zwarte pensée.
En in dat groene waterlicht speelde 't gefluit van een merel. Hij zat in
den bloeienden kastanjelaar, van binnen in de schaduw. In die frissche
eenzaamheid haalde hij zijn hert eens deugdelijk op, en 't rilde en 't
sleep uit zijn keel een helderklinkend lied. Het klonk lijk in een kerk.
Er lag een heiligheid in.
"Dor moet oep gedroenke weurre," zie Pallieter in zijn eigen, en hij riep
met de hand aan den mond: "Pastoerswijn, Pastoerswijn!" Hij at een
handsvol erwten.
Een beetje daarna kwam Charlot met een dikbuikig halve-liter kruikske
en een fijn kristallen roomer. Hij rook aan de pasontkurkte kruik, deed

er zijn mond van open en zijn oogen van toe, en schonk in. Een
zonnepriem schoot door het glas en vergulde den blonden klaren wijn.
Als Pallieter hem met trage zeupkens had uitgezogen, klopte hij met
den duimnagel tegen het kristal en een volle ronde klank sprong in de
lucht en singelde zich langzaam uit.
Charlot schonk voor haar ook in, en Pallieter zag dan eerst de
inktvlekken op haar rood gezicht.
"Woroem ziede zoe zwert?"
"Wel," zei Charlot, "ik ben nen brief on't schrijve oem nor de kèrmis te
kome. Mor 'k hem gedoecht," voegde z'er rap bij, "van Marieke, ma
petekind, oek te verzuuke, mag ek?..."
"Als ze goe kan ete," zei Pallieter, "lot ze dan mar kome, 'k wil da dink
ook is zien ..."
"Och 't is zoe schoe meske," zei Charlot vol bewondering, "en brijf
gelak 'nen engel. Ze kan nog gin vlieg kwa doen, lot goe staan on ne
mensch. Als z'er ieste kommune dêe ..."
"Ja, ja, dat hem 'k al honderd kiere g'hoord," zei Pallieter, "zegt da ze
meê komt, mè ne lêegen buik en mè ne groeten hoenger ..."
"'k Zal 't zegge," zei Charlot en ze ging weg. En Pallieter dronk het
stoopke leêg.
Hij wilde voortwerken maar daar werd zijn oog op zij getrokken door
een vinnig licht. Hij zag op, en 't was een schip met overgroot wit zeil
dat heel den hemel besloeg. De zon kletterde er op en de mollige wind
deed het zwellen.
Pallieter stond op en leunde over de haag om het beter te zien.
De anijsreuk die van de hagedoornrozekes in zijnen neus kwam, deed
hem het schip vergeten. Maar de jongen, die het roer hield toette ineens
op een horen; de klanken droegen ver over het land en vielen, na een
kleine stilte, aan den blauwen horizon uiteen.
Het zeil schoof weg en daar had hij vóór zich het verre Netheland vol
aangename diepten. Het lag daar, lichtgroen, wijd en klaar van het
malsche licht dat uit de diepe luchten vloeide. De hemel was van dat
zuiver Lievevrouwenblauw, en nevens de aarde schoven hooge gele,
vette wolken, van boven wit verlicht, lijk sneeuw. De Nethe was nog
dieper blauw, en kalm lijk fijn olie.
De molens draaiden langzaam rond, en de verre huizekens blikten wit
en rood.

De overtollige boter-, pis en peerdebloemen in de weiden waren als
levende plassen boter en melk. Een ganzendriehoek in de lucht, en uit
het blauwe bosch
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 73
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.