Pallieter | Page 6

Felix Timmermans
voortmalen, tot Charlot om eten riep.
Zij diende eerst kervelsoep met aspergiën. Daarvan aten ze elk twee
tellooren. Nadatum kwam er een varkensgebraad op met spinazie en
bloemende patatten, die 'ne smaak en 'ne weêrsmaak hadden. Er was
veel mostaard bij, om goed te kunnen drinken. Nadien smulden zij elk
een half dozijntje koekebakjes die naar eieren en kaneel roken, en zij
smeerden er nog boter, siroop en suiker over. En om 'nen anderen mond
te hebben, aten ze 'n schotel schone eerdbeziën leeg, zoodat het roode
sap van hun kin druppelde.
Het zweet stond op hun voorhoofd en Pallieter zei:--"O God! 't pleizier
is werral gedaan, geft er ons nog!..."

HET TWEEGEVECHT
Na het eten smoorde Pallieter een pijp, wandelde eenigen tijd in den
hof om zijn eten te doen zakken, en gaf pieren aan de goudvisschen.
En dan reed hij op het blauw hondenkarretje naar den meulder van over
de Nethe om een zak graan en een halve zak terwe.
Die meulder was de vader van Fransoo, de landschapschilder, Pallieters
beste vriend.
Loebas baste van vreugd, en liep met korte, rappe stapkens. Zij rolden
over de tempelachtige Begijnenvest en een endeke door het zuivere

stadje, dat op dit uur vol zonneschijn en stilte lag, met het geklang van
twee kasseiers.
Als zij op den bleeken steenweg kwamen, die met ronde bochten door
de schoone velden draaide, dan verlengde Loebas zijn voorste pooten,
en liep zoo hevig dat het karretje er op zij van slingerde, en knetste en
bonkte op de bulten der kasseien.
Pallieter daar op zijn hukken ingezeten, had er danig plezier van en
kletste met de zweep, dat het helder ver klonk over de geruste
middagvelden.
Er vlogen duiven, en er groeiden veel madeliefkens in het jonge gers
der beken. Het rook er naar boter....
Als de zakken betaald en geladen waren, riep Pallieter naar Fransoo,
die boven in den houten molen zijn schilderkamer had. Uit het ronde
vensterken kwam er seffens een roode, vette kop, die lachend riep "ik
koom!"
Beiden gingen in "'t Plakleerken" een glas bier drinken.
Fransoo was in zijn hemdsmouwen, die tot boven de ellebogen
opgerold waren, en zijn dikke bloote armen waren vol verfkladden, tot
zelfs op zijn neus was een blauwe vlek.
"'t Plakleerken" was een oude afspanning, aan den voet van den
meulenberg. Twaalf platte linden belommerden nevenseen de lange
witte gevel. In de koelte van die boomen zat de jonge graaf van
Dendersteen met een oude heer een pint te drinken.
Pallieter zette zich met Fransoo daarnevens en bestelde twee pinten
dobbele gersten aan de oude deftige bazin, die nog struisch was lijk een
boom. Zij droeg een kanten kap, een bril en lange gouden bellen. Ze
bracht het bier op een tinnen schenkbord, en maar juist had ze zich
omgedraaid of ze waren leeg, en Fransoo vroeg er twee met Faro in.
Loebas kreeg een emmer water en lei zich hijgend op den grond. Het
was hier waarlijk een schoon gezicht. De velden en weiden zakten
langzaam naar de Nethe, en daarover, klaar in de zon, lag "De
Reinaert" van Pallieter, 't Begijnhof en de groote velden.
Fransoo vertelde van zijn vaders peerden en koeien, die ginder lijk
witte en bruine paddestoelen in den beemd aan 't grazen waren. Daarna
luisterden zij naar den verwaanden graaf, die luid riep, opdat zij het
zouden hooren, pochte op zijn groot omliggend grondgebied.
"Zuukte nog grond bij te koepe?" vroeg Fransoo.

En de jonge graaf snauwde hem in 't gezicht. "Daar is niets van gekocht;
daar hebben mijn voorouders voor gevochten!"
"Als 't ni mier is!" riep Pallieter, "wille w' er dan ook is veur vichte?"
De graaf stond op bezag hem kwaad van kop tot teen, en vroeg
uitdagend: "Spot gij met mijn voorgeslacht?"
"En mè ij!" zei Pallieter.
"O mijn eer!" kreet de jonge edelman. "Ik moet voldoening hebben. Ik
daag u uit!" en een zijner geglansde handschoenen in Pallieters lachend
gezicht kletsend, siste hij "Welke wapens kiest ge?"
"Het kanon," zei Pallieter ernstig.
"Hoe?... wat?... Hoe wilt ge?..." vroeg de graaf verbluft.
"Zoe!" riep Pallieter, en met een kattenrapte, zette hij den graaf in
gebogen houding naar het huis, en vóór deze zich had opgericht, hief
Pallieter het rechterbeen op, riep "Vlam!" en liet een grooten wind.
Tafels vielen, pinten braken, en Fransoo viel van het lachen op den
grond.
De graaf sprong kressend op als waarlijk getroffen, wilde met zijne
karwats Pallieter te lijf, maar Bruur vloog haastig lijk een bieken in zijn
hondenkarretje, riep "dju!" en ginder rolde hij over den kasseien weg,
en moest de handen op den buik duwen om van het danig lachen niet
open te scheuren.

EEN MEIAVOND
Als Pallieter koffie had gedronken met rhubarberspijzen-boterhammen,
ging hij een stuk van zijnen hof bebeeren, om er nadien schorseneelen,
postelein en bloemkooltjes
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 73
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.