Over literatuur | Page 8

M. H. Van Campen
Hij strijdt, ja, doch dàt lijkt maar de
bijzaak, tegelijkertijd echter dicht hij een lied, in woorden
en--bewegingen, één rhythme van oppermachtige triomfantelijkheid
doorstroomt àlles, en dàt, dàt schijnt wel voor dien goddelijken
schoonheidsdorstige de hoofdzaak....--De laatste is een log

zwaardvechter, die druipend van bloed en zweet om zijn leven vecht.
Zijn eenige schoonheid is zijn kracht, de massiviteit van zijn lichaam,
van zijn leden en spieren.
De lagere lyriek, zij wekt ons medegevoel en onze liefde op: wij lijden
en strijden mede met dezen zwaardvechter, wij worden duis-en
bewogen als deze wolken; maar de hoogere--zij alleen overstraalt en
verrukt ons.
* * * * *
Vlei ik mij nu, te hebben doen gevoelen wat het onderscheid is en waar
de grenslijn ligt tusschen de hoogere en lagere dichtkunst, ik wensch
nochtans niet, wat ik heb gezegd in het vage van het bewijslooze
betoog te laten. Zoo kies ik dan, om aan verzen-zelf de bovengenoemde
eigenschap der hoogere lyriek te demonstreeren, één uit Verwey en een
uit Henriette Roland Holst. Met de kleinere zijde van beider
dichterschap toont onze dichter wel eenige verwantschap, en--die
ingetogenheid en eenvoud, waarnaar hij strééft, zijn bij de
laatstgenoemde volmaakt en overtreffen ver de zijne.
[p.23] Verwey's In Memoriam Patris. (Het vers is te lang, om het hier
in zijn geheel te citeeren en ofschoon het ongetwijfeld een ernstige
schennis is, er een deel uit te lichten, mòet dit nu wel. Vergenoege ik
mij dus met het schoone slot.)
Daar zijn bloemen, mijn bloemen van zang: Zij spreiden een licht om
zijn hoofd, Een schijnsel om lokken en wang, Dat nooit zal worden
gedoofd-- Goeden en grooten begraaft men zoo: Zij zijn licht in hun
sarkophagen, Met een schijnsel van zangen en klagen Om het hoofd.
Ziet ge: vooral die door mij gecursiveerde regels vormen zulk een
gulden zoom van schoonheid om den donkeren nevel der herdenking.
Henriette van der Schalk. (Uit: Het Gelukzalig Leven van den Vrome).
Want zijn hart leeft rustig niet onbewogen verheven boven 't armelijk
bestaan van wie macht'loos te worden aangedaan voor verwinning

aanzien hun onvermogen harten te voelen gespannen als bogen onder
des levens geweldige aan- rakingen en hun dorheid een weerstaan
noemen der zon waar zij als kracht op bogen.
Maar 't zijne staat, te midden van de dingen niet als een rif, waartegen
baren breken maar als een meer, dat berg van vlakte scheidt, de
onstuimige wat'ren die 't binnen-dringen herrijzen uit die klare en diepe
streken als effene stroomen vol statigheid.
Ziet ge: deze door mij gecursiveerde terzinen, die zijn die gulden zoom
van schoonheid, om het zwaar gewolkte der contemplatieve gedachte.
[p.24] Welnu, ik kan slechts herhalen: zulk metaforisch schoon wordt
in het werk van onzen dichter gemist.
Maar den Cyrano wenscht gij te aanschouwen, den man, die spottend
en dichtend om zijn leven vecht; ge wenscht nu die heel vrije, die zeer
koninklijke ziel te zien, die hare lenigheid en vrijheid nóóit verliest; die
te midden van den strijd, van de diepste vertwijfeling, van de felste
opstandigheid, blijft naar de schoonheid tasten èn: haar grijpt.... Maar
laast ge dan nog immer, in die onvolprezen vertaling van Boutens,
Omar Kayyam's Kwatrijnen niet? Scharten's opstel bracht mij ertoe, U
nog niet? Dàn zaagt ge ook niet den oneindig dieperen, den grootsten
Cyrano, dien wellicht ooit de wereld droeg. Zie dan weer, éven:
Ik ben een slecht slaaf--: waar is Uw genade? Mijn hart is nacht--: waar
blijft Uw dageraden? Uw hemel kan ik winnen door mijn dienst: Dat's
loon--: waar zijn Uw gunst en liefdedaden?
Dit is de lenigheid en de triomf van de schoonheid-grijpende ziel te
midden van den hartstocht der opstandigheid....--En dìt, vooral dìt, de
triomf van de lenige en vrije ziel die de schoonheid grijpt te midden
van het vertwijfelen aan den zin en de rechtvaardigheid van het leven:
In donkren hoek van levens tuin verschrompeld, Door 't eenig-welig
onkruid overrompeld,-- O Hart, gelijk een rozeknop beklemd, En als
een tulp in eigen bloed gedompeld!

Nu begrijpt ge 't: dàn slechts kan men zulk een groot dichter, zulk een
schepper van hoogere lyriek zijn, als niets de ziel weerhouden kan,
overal, op de moeizame steilten en verre hoogten der wereld bloemen
van schoonheid te plukken; het gevaar van den tocht, de gepijnde
voeten, het wildkloppende hart, alles een aansporing te meer om te
gaan dáárheen, daar troost, daar loon te vinden. Keert hij van daar
terug--de zeldzame bloemen die hij plukte verhalen heerlijk van zijn
vreeselijken tocht.... En daalde hij ten afgrond, "overdekten hem
machtige wateren", hij greep de parel der schoonheid, en liet ze niet los;
aanschouwt hij weer de zon, hij wordt de louteraar en de smeder van
haar goud....--
Dat ònze dichter nu, ofschoon hij die lenigheid en die vrijheid niet kent,
ofschoon hij geen triomfeerende maar een bevangen geest is, toch in
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 112
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.