Oorlogsvisoenen | Page 3

Cyriel Buysse
scheen zijn eenige bezigheid
en eenige reden van bestaan, een machinale taak, die hij als een
automaat verrichtte. Het wekte verwondering wanneer men hem iets
anders zag uitvoeren en het leek ook gansch ongewoon wanneer hij
zich voor iets anders dan zijn zaak interesseerde. Hij had een vrouw,
een dikke, ronde vrouw, die meestal in de onderdiepten der Rosbach
vertoefde, maar er toch af en toe eens uitkwam, om hem met Gewichtig
gezicht iets aan het oor te fluisteren. Dan fronsten even Zijn
wenkbrauwen en keken strak zijn oogen, alsof hem iets Onaangenaams
werd meegedeeld, en soms verdween hij met haar voor een poosje in de
heimelijke kelderdiepten. Maar zoo spoedig mogelijk stond hij weer
achter zijn buffet, en wel eens gebeurde het, dat er dan een vreemd
bezoeker binnen kwam, die een poosje vertrouwelijk met den baas
bleef praten. Het bleek een landgenoot te zijn, een vriend of kennis van
vroeger, die hem eens kwam opzoeken. Zij keuvelden bescheiden met

elkaar in 't Duitsch en het klonk altijd zoo vreemd, den baas, die toch
een Duitscher was, zijn eigen taal te hooren spreken. Hij was daar al
sinds zoovele jaren ingeleefd en ingeburgerd, in de groote, Vlaamsche
stad; hij sprak zoo vloeiend en natuurlijk de taal van het volk en ook
het Fransch, dat het nu ónnatuurlijk scheen, wanneer hij 't Duitsch, zijn
eigen taal, gebruikte. En het was ook alsof hij die niet graag meer sprak
en ook niet graag zijn landgenooten meer ontmoette: er was iets koels
en stijfs in zijn gansche bejegening, zoolang hij zich met hen moest
bezig houden, en iets verlichts in hem zoodra zij weg waren, alsof hij
dan pas weer zichzelf werd, wanneer hij met zijn goede, trouwe,
Vlaamsche vrienden en klanten weer in gezellige intimiteit verkeerde.
Behalve zijn prachtig stadskuis bezat de rijke, rijke meneer Bollekens
ook nog een heerlijk buitenverblijf.
Het rees, anderhalf uur van de stad, lieflijk wit en roze, achter schoone,
stille vijvers en zacht-glooiende grasvelden, tegen een majestueuzen
achtergrond van hooge boomen op.
Zoolang zijn vrouw, die veel van buiten hield, leefde, had meneer
Bollekens er geregeld ieder jaar de zomermaanden doorgebracht. Doch
na haar overlijden werd het er hem te eenzaam en steeds kortte hij zijn
verblijf meer en meer in, tot hij er weldra niet meer verbleef, doch er
slechts heen en weer kwam, met zijn rijtuig, bij wijze van uitstapje,
elken avond, zelfs in 't heetste van den zomer, naar de stad
terugkeerend. De toenemende gehechtheid aan de Rosbach en de
vrienden die hij er ontmoette, was daar ook niet vreemd aan; en ten
slotte hadden de bezoeken zich bepaald tot drie in de week, na 't
middagdutje, tusschen drie en zeven. Meneer Bollekens zoon, van zijn
kant, deelde, aangaande de bekoring van het buitenleven, geheel en al
de zienswijze zijns vaders; en zoo gingen zij meestal samen,
gemakkelijk uitgestrekt op de zachte kussens van den ietwat
ouderwetschen landauwer bespannen met twee paarden, wellustig
sigaren rookend en zonder inspanning genietend van het mooie weer en
de gezonde, frissche buitenlucht. Dan was de knappe meid meestal per
trein vooruitgezonden om alles wat op orde te schikken en 't een of 't
ander voor hen klaar te maken; en in die enkele uren dat hij op zijn

buitengoed verbleef had meneer Bollekens dan ook wel tijd genoeg om
met zijn tuinbaas en zijn werklieden te praten en zijn boeren, die bijna
allen in den onmiddellijken omtrek woonden, desgewenscht op het
kasteel te ontvangen of hen persoonlijk een bezoek te brengen. Tegen
het uur van hun vertrek maakte de tuinman een paar mandjes met fijne
groenten en vruchten gereed en daarmee vertrok alweer per trein de
knappe meid, terwijl de beide heeren, die een hekel hadden aan bagage
in hun rijtuig, zich nog eens lui en heerlijk in de kussens
achteroverstrekten en onder het terugkeeren naar stad en Rosbach van
de zachte, gouden avondlucht genoten.
* * * * *
De Rosbach! Begin, middenpunt en einde van den dag; centrum, navel
van het leven! Rustoord van gezelligheid en welgedane vrede; maar
ook brouwketel van twistgesprek en stoornis, als daartoe aanleiding
bestond!
En er wàs aanleiding, die laatste dagen. In den stillen luister van dien
allerschoonsten zomer, terwijl alles alom geluk en vrede scheen te
ademen, woei er, van verre komend, een onbestemde angst en onrust
over land en stad, die zich daar, in de anders zoo gezellige en zoo
veilige Rosbach, bij de biertafeltjes omringd door welgedane
stamgasten, tot een soort voelbare kwelling scheen te kristallizeeren.
Men sprak er van oorlog, van dreigenden, afgrijselijken, algemeenen
oorlog. O, dat lag nog verre, nog heel, héél verre, en het was vaag en
twijfelachtig en zou wellicht nooit komen; maar toch: het werkte en
knaagde heimelijk; het was aldoor aanwezig, ook als men er niet over
sprak; het hing, als een onzichtbare
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 59
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.