als marketentster of als
verpleegster opgeven, om bij hem te zijn en hem te helpen," zuchtte Jo.
"'t Lijkt mij afschuwelijk, in een tent te slapen en allerlei akelige dingen
te eten en uit een tinnen kroes te drinken," zei Amy.
"Wanneer komt hij terug, Moeder?" vroeg Bets met een bevende stem.
"Nog in verscheiden maanden niet, kindlief, tenzij hij ziek werd. Hij zal
daar blijven en zijn werk doen, zoolang hij kan, en wij willen hem niet
vragen een minuut vroeger terug te komen dan hij gemist kan worden.
Komt nu naar den brief luisteren.
Ze gingen allen bij het vuur zitten, Moeder in den grooten stoel, Bets
aan haar voeten, Meta en Amy ieder op een arm van den stoel, en Jo
over den rug leunende, waar niemand eenig teeken van ontroering kon
opmerken, als de brief soms aandoenlijk mocht zijn.
Zelden werd in die moeilijke dagen [1] een brief geschreven, die niet
aandoenlijk was, vooral wanneer een vader er een naar huis zond. In
dezen werd echter weinig gezegd van de geleden ontberingen, de
doorgestane gevaren, of het verlangen naar huis; het was een
opgeruimde, hoopvolle brief, vol van levendige beschrijvingen van het
kamp, de marschen en allerlei oorlogsnieuws; en eerst aan het einde
vloeide het hart van den schrijver over van vaderlijke liefde en
verlangen naar de dochtertjes thuis.
"Groet ze alle vier recht hartelijk van mij met een kus. Zeg hun, dat ik
den heelen dag aan hen denk en voor hen bid, en mijn grootsten troost
te allen tijde vind in de gedachte, hoe lief ze mij hebben. Een jaar
zonder ze te zien, schijnt me ontzettend lang toe, maar herinner ze, dat
we al wachtende werken kunnen, zoodat die moeilijke dagen niet
verloren hoeven te gaan. Ik weet, dat ze alles zullen onthouden, wat ik
hun gezegd heb, dat ze lief en hartelijk voor je zullen zijn, getrouw hun
plichten zullen vervullen, hun kleine zonden moedig bestrijden, en zoo
leeren beheerschen, dat ik, wanneer ik terugkom, trotscher dan ooit zal
kunnen zijn op mijn kleine meisjes."
Allen snuften bij dat gedeelte; Jo schaamde zich niet over den dikken
traan, die van haar neus droppelde, en Amy gaf er niet om, dat haar
krullen in gevaar kwamen, toen zij haar gezicht verborg op haar
moeders schouder en snikkend uitriep: "Ik ben een zelfzuchtig spook!
maar ik zal heusch mijn best zien te doen, dat Vader niet teleurgesteld
is, als hij terugkomt."
"We zullen allemaal ons best doen!" zei Meta. "Ik denk er veel te veel
over, hoe ik er uitzie en mopper op mijn werk, maar dat zal ik niet meer
doen--tenminste, ik zal het probeeren."
"En ik zal trachten te worden, wat hij me zoo graag ziet: "een echt
meisje", en niet zoo ruw en wild zijn; maar hier mijn plichtjes doen en
niet altijd naar iets anders verlangen," beloofde Jo, die het echter veel
moeilijker vond thuis in haar humeur te blijven, dan tegenover een paar
rebellen te staan.
Bets zei niets, maar veegde haar tranen af met de blauwe soldatensok
en begon uit alle macht te breien, alsof ze geen tijd wilde verliezen in
het volbrengen van den plicht die het eerst voor de hand lag, terwijl ze
in haar zacht hartje het besluit nam, alles te zijn, wat haar vader hoopte
in haar te zullen vinden, wanneer over een jaar de blijde hereeniging
voor de deur stond. Mevrouw March verbrak de stilte, die op Jo's
woorden volgde, door op vroolijken toon te zeggen: "Herinneren jullie
je nog wel, hoe dikwijls jullie "De Pelgrimstocht" [2] speelden, toen
jullie nog kleine kinderen waren? Niets was prettiger dan wanneer ik
jullie kussens op den rug bond bij wijze van pak, en hoeden en stokken
gaf en rollen papier, en jullie door het huis liet trekken, van den kelder,
die de "Stad des Verderfs" was, naar boven al maar naar boven, tot aan
het platte dak, waar we alle mogelijke aardige dingen bijeenverzameld
hadden om een "Hemelsche Stad" te maken."
"Ja, ja, dat was dol!" riep Jo, "vooral als we de leeuwen voorbij
moesten, of met Apollyon moesten vechten, of de vallei doortrokken
waar de booze geesten waren."
"Ik hield het meest van de plaats, waar onze pakken afvielen en van de
trappen rolden," zei Meta.
"Mijn lievelingsplekje was boven op het platte dak, waar de bloemen
en prieeltjes waren en onze mooie dingen, als we daar allemaal van
blijdschap in den zonneschijn stonden te zingen," zei Bets glimlachend,
alsof ze dat heerlijk oogenblik nog eens doorleefde.
"Ik herinner er mij niet veel meer van, behalve dat ik bang was voor
den kelder en den donkeren ingang, en het heerlijk vond, als ik de koek
en de melk had, die wij boven kregen. Als ik niet veel te oud was voor
zulke dingen, zou ik het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.