distinctie. Zij dragen overigens veel zorg voor hun haar: koning
Thakombau heeft niet minder dan twaalf kappers in zijn dienst.
De indruk van de physionomie van den Fidji-eilander is over het
algemeen niet gunstig; maar dit nadeel wordt opgewogen door zijne
slanke rijzige gestalte, de volkomen evenredigheid zijner vormen, de
bevalligheid en majesteit van geheel zijn voorkomen. Uit het oogpunt
van schoonheid, moet zijne vrouw ver voor hem onderdoen.
In den regel zijn de vrouwen leelijk, en bovendien zien zij er reeds op
jeugdigen leeftijd vervallen en verflenst uit. Dit is ten deele een gevolg
van de vroege huwelijken; maar de vrouw troost zich over haar ontijdig
verval door het bezit harer kinderen. Die kinderen zien er inderdaad
allerliefst uit: hun zwarte oogen schitteren van levenslust en guitigen
overmoed. Zij worden in den regel door hunne ouders, die hun in alles
toegeven, zeer bedorven. Over het algemeen wordt, in geheel Oceanië,
het kind door zijne familie op zeer bijzondere wijze geëerd; in zeer
ernstige omstandigheden geeft vaak zijne meening, die als eene
ingeving des hemels wordt beschouwd, den doorslag. Als de
vergaderde opperhoofden soms aarzelen over de te nemen beslissing,
kan een enkel woord, door een kind uitgesproken, vaak de schaal doen
overslaan. Naar het algemeen volksgeloof bezitten de kinderen de gaaf
van het tweede gezicht en is het hun vergund toekomstige
gebeurtenissen te aanschouwen.
Op de Fidji-eilanden is het huwelijk eene zaak van meer beteekenis dan
op de meeste eilanden van centraal Oceanië, waar de vrouw bijna als
gemeenschappelijk bezit van de mannen wordt beschouwd. Ondanks de
immigratie heeft zich dan ook het oorspronkelijke ras vrij zuiver
bewaard. Dit kan niet gezegd worden van de naburige archipels, waar
de gastvrijheid jegens vreemden, bepaaldelijk ten aanzien van de
vrouwen, welhaast geene grenzen kent.
Het tatoeëeren, waarvan nog op Nieuw-Zeeland en op de
Markiezen-eilanden zooveel werk wordt gemaakt, is ook in den
Fidji-archipel in zwang; maar de figuren komen op de zwarte huid van
den Papoea minder goed uit dan bij den koperkleurigen Maori. Om
hieraan te gemoet te komen, branden de Fidji-eilanders de figuren in de
huid, waardoor afschuwelijke blaren en puisten ontstaan, die vooral bij
vrouwen afzichtelijk zijn. De krijgslieden hebben daarbij de gewoonte,
zich het voorhoofd en de wangen met roet te besmeeren, om er toch
maar schrikwekkend uit te zien. Zelfs te Levuka vertoonen zij zich
nooit buiten hunne woning, dan gewapend met den onmisbaren knods
van ijzerhout.
De kleeding is voor beide geslachten zoo eenvoudig mogelijk: zij
bestaat uit een van boomschors geweven schort of rok, de
zoogenaamde tapa. De hoofden en de jongelieden tooien zich
bovendien met een meer of minder breeden gordel van gedroogd
zeegras en met een witten tulband met lange franje omzoomd.
Het vervaardigen van de tapa eischt niet veel kunst of inspanning. Op
een bepaalden tijd des jaars maken de inlanders van zekere struiken en
heesters, met name van de ailti, het zoogenoemde spint, dat is het
zachte en witachtige hout onder de schors, los, en snijden dat in smalle
reepen. Deze reepen worden op een zorgvuldig gelijk gemaakt terrein
op elkander gelegd; de vrouwen kloppen nu met een soort van houten
hamer zoo lang op deze reepen, tot zij eene massa vormen, eene soort
van weeke stof, die door het kleverige sap verbonden is. Wie dit
handwerk goed verstaat, kan op een enkelen dag verscheidene ellen
tapa afleveren; de stof wordt in de zon gedroogd en vervolgens met
verschillende figuren versierd, welke met behulp van plantaardige
verfstoffen worden aangebracht. Stukjes bamboe, zoo groot als onze
zwavelstokken, worden met de verfstof besmeerd en daarna, in
zoodanige volgorde en schikking als de fantazie van den kunstenaar
hem ingeeft, op eene gladde oppervlakte gelegd. De geweven stof
wordt vervolgens over deze gekleurde stokjes uitgespreid; eene vrouw
loopt zeer voorzichtig over de stof heen, en elk bamboestokje drukt
zijne kleur op de tapa af.
Het keukengereedschap der vrouwen bestaat uit een houten schotel, een
stamper van vuursteen en potten van aardewerk, verschillend van vorm
en kleur. Hoofdbestanddeel van de voeding der inlanders is een soort
van brij van de vruchten van den broodboom, vermengd met
kokosmelk of met den aan zetmeel rijken wortel van den _baro_;
bovendien eten zij varkensvleesch en vooral ook visch, die in overvloed
langs de kusten wordt aangetroffen.
Maar de bewoners der Fidji-eilanden hebben zich niet altijd met zoo
onschuldige spijzen tevreden gesteld: het is nog niet zoo lang geleden,
dat menschenvleesch voor hen eene uitgezochte lekkernij was. Nog in
1871 werd een dorp in de vallei van Balavu door een vijandelijken stam
overvallen en vermeesterd; tweehonderd-zestig menschen werden, naar
men zegt, bij die gelegenheid gedood en gegeten. Een engelsch
schrijver deelt ons eene vrij merkwaardige legende mede, welke den
oorsprong van het kannibalisme in den Fidji-archipel op de volgende
wijze verhaalt. "Langen tijd geleden," zoo luidt de legende, "werd op
het
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.