Engeland zelf in moeilijkheden
wikkelen.
Deze overwegingen deden eindelijk de bedenkingen ter zijde stellen,
welke men tegen de inlijving had, of misschien voorgaf te hebben. Het
werd noodig geoordeeld, de regeering over de Fidji-eilanden te
aanvaarden, en de Koningin zond er een gouverneur heen, lord Gordon,
niet te verwarren met den held van Khartoem. Deze gouverneur
begreep al spoedig dat het in de eerste plaats zijn plicht was, de
inboorlingen te beschermen tegen de hebzucht, de knevelarijen en de
ongerechtigheden van de europeesche planters en kolonisten; en dat hij
zich met ernst van dien plicht kweet en daar niet van afweek, bewijst
wel de weinige populariteit, die hij nog heden, lang na zijn vertrek, bij
de bewoners van Levuka geniet. De uitkomsten van het bestuur van
lord Gordon waren niettemin zeer opmerkelijk. Reeds in het jaar 1882
konden de Fidji-eilanden uit eigen middelen alle kosten van bestuur,
rechtspleging en wat verder tot de huishouding van een goed
geordenden staat behoort, bestrijden. Nooit gevoelden zij behoefte aan
de troepen of de oorlogschepen van het moederland.
Hoe is lord Gordon er in geslaagd, het budget van deze kolonie zoo
spoedig in evenwicht te brengen, terwijl toch de dienst van 1880 nog
een tekort opleverde? Door een zeer eenvoudigen maatregel, die zich
van zelf aanbeveelt: hij veranderde namelijk de belasting in geld in
eene belasting in natura, waaraan de inlanders gewoon zijn en die zij
zeer gemakkelijk kunnen opbrengen. De belasting in geld leverde ter
nauwernood vierduizend pond sterling op; de belasting in natura doet
jaarlijks in de koloniale schatkist elfduizend pond sterling vloeien,
zijnde de opbrengst van den verkoop der produkten, die door de
drie-en-twintigduizend belastingschuldige inlanders aan den fiscus
worden geleverd.
De ijver waarmede lord Gordon de belangen der inboorlingen
tegenover de aanmatigingen van de engelsche immigranten verdedigde,
was trouwens in geenen deele enkel het gevolg van zekere soort van
sentimentaliteit. Het onderzoek van de zoogenaamde acten van verkoop
of schenking van grond, door de inlanders aan de australische
kolonisten gedaan, heeft geleid tot de vernietiging van een aantal dier
acten ten bate van het gouvernement, dat zich sedert de overdracht der
eilanden aan de britsche kroon, als eenigen eigenaar van den grond
beschouwt. De gronden, die naar gelang van hunne vruchtbaarheid in
drie klassen of kategoriën zijn verdeeld, worden nu van staatswege aan
de planters verkocht tegen den prijs van een pond, van vijftien of van
tien shillings per acre, naar mate van den aanslag bij het kadaster.
Ook het verbod om inlanders aan te werven voor de bebouwing van de
plantages der kolonisten, had een goeden grond, en moest in de eerste
plaats strekken om de ontvolking der dorpen tegen te gaan. Wat zou er
van de inlandsche bevolking worden, indien de mannen, zeer dikwijls
met achterlating van hunne gezinnen, hun district verlieten, om,
dikwijls op verren afstand van hunne woning, in dienst te treden bij
europeesche planters? Het inlandsche ras, dat toch reeds door de
aanraking met de blanken onherstelbaar getroffen is, zou vermoedelijk
binnen korten tijd zoo goed als geheel uitsterven: hetgeen wederom van
zeer nadeeligen invloed zou zijn op de opbrengst der belasting. Daarom
noodzaakte de engelsche regeering de planters, om hunne werklieden
van elders, van de Nieuw-Hebriden, van de Salomons-eilanden, of zelfs
uit Hindostan te ontbieden. Dit geschiedt niet om den trots der
oorspronkelijke bezitters van den grond te ontzien, en ook niet uit
medelijden met hen, maar eenvoudig omdat hun leven een zeker
kapitaal vertegenwoordigt. De Engelschman is voor alles een praktisch
man, een man van zaken.
Lord Gordon handhaafde evenzeer, althans voor zoo ver mogelijk, het
overoude erfelijke gezag van de hoofden, eene inlandsche aristocratie,
die zeer grooten invloed bezit en met wier medewerking het
gemakkelijk valt, de lagere klassen der bevolking in rust en
gehoorzaamheid te houden. Daarentegen kan het weinig moeite kosten,
op de handelingen dier hoofden toezicht te houden en hen aan de
regeering te verbinden. Dank zij dezen verstandigen maatregel leven de
honderd-twintigduizend inboorlingen der kolonie rustig en vreedzaam
onder de engelsche vlag. De opvolger van lord Gordon, de gouverneur
Des Voeux, gesproten uit eene fransche familie, die ten gevolge van de
herroeping van het edict van Nantes haar vaderland verliet, blijft in
hoofdzaak aan de politiek van zijn voorganger getrouw.
II
De inboorlingen van de Fidji-eilanden behooren tot het ras der Papoeas.
Zij hebben in den regel grove, sterk geteekende gelaatstrekken, dikwijls
een welgevormden neus, maar dikke lippen en een stuggen korten
baard. Hun haardos is een van de eigenaardige kenmerken van hun ras:
het hoofd van een inlander, van achteren gezien, heeft met niets zoo
veel overeenkomst als met een raagbol. Terwijl de vrouwen het haar
kort afknippen, laten de mannen het hunne vrij groeien; deze manen,
want zoo mag men dien haardos wel noemen, worden somwijlen door
kalk gedeeltelijk rood gekleurd, hetgeen een teeken is van bijzondere
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.