Noodlot | Page 8

Louis Couperus
de Renaissance, wierp Eve tegen. In Elizabeths
tijd spraken ze allemaal aan het hof zoo precieus ... En Spencers

beelden zijn prachtig, ze schitteren als juweelen ...
Bertie meende, dat het gesprek zeer geleerd werd, maar hield zijne
gedachte voor zich en zeide iets, over de Hel van Dante. Zij waren
uitgerust en gingen nu verder, den berg op.
--Mijne dochter is zoo half en half eene esthetische, sprak de oude heer
schertsend tot Frank.
Eve lachte heel helder.
--Ach, het is niet waar, papa. Geloof het toch niet, mr ... mr. Westhòve,
weet u, hoe papa daaraan komt? Een paar jaar geleden, toen ik pas van
kostschool kwam, ben ik met een paar vriendinnen heel dwaas geweest,
een tijdje lang. We friseerden ons haar tot ragebollen, kleedden ons in
slappe gewaden van damast en brokaat met kolossale pofmouwen en
zaten bij elkaar dwaasheden te debiteeren over kunst. We hielden dan
eene zonnebloem of een pauweveêr heel gracieus in onze blanke
vingertjes en waren allerdolst ... Daarom zegt papa dat. Maar nu ben ik
heusch zoo dwaas niet meer: ik hoû alleen veel van lezen en is dat nu
zoo "esthetisch"?
En glimlachend zag zij Frank met hare vrijmoedige, heldergrijze oogen
aan en haar flink, beslist stemmetje klonk als eene apologie, als vroeg
zij vergeving voor hare geleerdheid van zooeven. Hij begreep er uit, dat
er niets van eene blauwkous in haar stak, al scheen dit ook om hare
deftigheid van zooeven, en hij was zeer verstoord op zichzelven, dat hij
had moeten bekennen niets van Spencer te weten; wat zou zij hem dom
vinden!
Maar het was een oogenblik, waarop de bekoorlijkheid hunner
omgeving hen zoo omtooverde, alsof zij zich in een magnetischen
cirkel van sympathie bewogen, waarin vreemde wetten die der gewone
natuur overheerschten, iets electrisch snels en etherisch luchtigs ...
Bij het bestijgen van het kronkelend bergpad, bij het zich doortocht
banen tusschen de lage kreupelsparren, waarvan het loover in de zon
glinsterde als verlakte, groene naalden; bij het inademen dier ijle,

bedwelmende lucht, droomde Frank zich, dat hij haar lang kende, dat
hij járen geleden haar voor het eerst aan een table-d'hôte gezien had, te
Drontheim ... Sir Archibald en Bertie, achter hem, waren ver weg, op
mijlen afstands, louter herinnering ... Eve's stem huwde zich aan de
zijne in eene harmonie van klank, als ware hun telkens hortend gesprek
over wat kunst en letterkunde een tweestemmig lied, dat zij beiden
zuiver zongen, en Frank erkende vrijmoedig, dat hij weinig las en, wat
hij gelezen had, zich nauwlijks heugde. Zij beknorde hem schertsend en
haar helder klinkend geluid verschrikte telkens een vogel, die uit het
hout wegwiekte. Hij voelde iets in zich vernieuwen en gezond worden,
en hij had zijne armen willen openbreiden om de lucht te omhelzen!
II.
Dien avond, teruggekomen van hunne wandeling, na het souper, onder
een kop koffie, in den tuin van het hôtel, bespraken zij hunne
reisplannen.
--Wij gaan naar Molde! zeide Sir Archibald.
--O, wij ook! sprak Frank.
De oude heer hoopte, dat de jongelui zijne dochter en hem verder
zouden gezelschap houden. Frank viel zeer in zijn smaak en ook Bertie
vond hij gentlemanlike en onderhoudend: Bertie had veel van Amerika
verteld, want hij verheelde niet zijn farmersleven in the Far West,
hoewel hij het een weinig idealizeerde en steeds van "zijn farm" sprak.
Frank logenstrafte hem nooit.
Nog twee dagen te Drontheim en zij waren geheel en al goede vrienden,
met die vertrouwlijke intimiteit, welke op reis, vrij van etiquette, soms
met een tooverslag ontstaat; zonder eenige kennis van elkanders
karakter, slechts ontspruitend uit een klein beetje onderlinge sympathie
en wat toeschietelijkheid: een oppervlakkig gevoel van tijdelijke
bekoring, die de leêgte om een reiziger vult. De dag op zee met den
stoomer naar Molde was als een pleiziertochtje, niettegenstaande den
regen, die hen van boven wegjoeg en, onder een glas champagne, Eve
met hare drie heeren in de kajuit een whistje deed slaan.

Maar daarna, in wat doorbrekend, bleek licht, de eindelooze wandeling
op het natte dek, steeds op en neêr. De lage rotsen trokken aan
weêrszijden langzaam voorbij, telkens van lijnen veranderend, nu op
elkaâr sluitend, dan zich openend, mossig bruin dichtbij en verderop
zich vergrijzend met flets-roze en flauw-paarse tintspelingen. Na
Christiansand weken ze en de, nu hooger op dansende oceaan bloedde
in eene glorie der zinkende zon, rood en kogelrond aan de kim. Iedere
golf had daar een kam van rood schuim, als stond er de zee in een
brand van rood. Terwijl zij wandelden, op en neêr, lachten Frank en
Eve om hunne roode gezichten, twee pioenen gelijk, twee vroolijke
maskers, gefardeerd met dat rood van de zon, als grimassen van
clowns.
In den nacht kwamen zij te Molde aan en zij zagen het niet, het mooie
fjord. Maar den volgenden morgen, daar lag het vóór hen,
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 61
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.