lang en rank,
met een snoer van, aan de toppen besneeuwde, bergen: een gedicht van
bergen, een zang van bergen, rein, edel, mooi, streng, verheven, zonder
eenig schril effect. De lucht er boven was stil grijs, als een kalme
weemoed, en de rust van geheel die atmosfeer klonk als een emotieloos
andante.
III.
Toen de oude heer den volgenden morgen eene wandeling naar
Moldehoï voorstelde, beweerde Bertie wat moê te zijn en zich niet wel
te voelen en vroeg vergunning thuis te blijven. De waarheid was, dat
het weêr hem niet uitlokkend scheen; dat boven den bergenkrans, die
het fjord afsloot, zwaar grauwe wolken dreven, als laag neêrhangende
draperieën van regen, die weldra dreigden geheel uit hunne donkere
plooien te zullen vallen. Eve wilde zich echter niet laten afschrikken
door die booze luchten; als men op reis was, moest men zich niet door
een buitje van streek laten brengen. Zij gingen dus met hun drieën op
weg, terwijl Bertie op zijne verlakte muiltjes in het salon van het
Grand-Hôtel bleef, met een boek en een borrel.
De weg was modderig, maar zij stapten dapper voort in hunne
mackintoshes en hunne stevige laarzen. En de regen, die fronsend
boven hunne hoofden bleef hangen, ontmoedigde hen niet, maar gaf
integendeel een zweem van romantisch gevaar aan hun tocht, als
dreigden zij te zullen vergaan in een naderenden zondvloed. Eenmaal
van den grooten weg af en langzaam stijgende, verloren zij dikwijls het
pad, dat in plassen moeras wegzonk, of onder, nog van regen druipende,
varens en dwars door eene woekering van blauwe boschbessen schuil
ging. De modder stapten zij op rotsblok na rotsblok over, de oude heer
zonder hulp, maar Eve met hare hand in die van Frank, vreezende voor
het uitglijden harer natte zolen op het gladde, geelgroene mos. Zij
lachte helder, trippelend van steen op steen, steeds aan zijne hand, soms
eensklaps uitglippend en tegen zijn schouder aanvallend, en daarna
weêr moedig voortgaande, met zijn dikken stok de steenen verkennend.
Het scheen haar toe, dat zij niet voorzichtig behoefde te zijn, nu hij haar
steunde, dat hij haar zoû ophouden als ze viel, en ze praatte levendig
door, overmoedig bijna springend van blok op blok.
--Wat is uw vriend toch voor een man, mr. Westhove? vroeg Eve
plotseling. Frank schrikte een weinig; inlichtingen omtrent Bertie te
geven was hem steeds eene zeer onaangename taak, minder om het
verleden van zijn vriend dan wel om diens heden: zijn rustig
klaploopen op hem, Frank, die, al was hij ook verslaafd aan zijn Bertie,
toch wist, dat dit nu eenmaal in de oogen der wereld iets.... vreemds
was.
--O, hij is iemand, die veel verdriet heeft gehad, sprak hij vaag en
ontwijkend, en hij vervolgde:
--Heeft hij een aangenamen indruk op u gemaakt?
Eve lachte even omdat zij bijna voorover in een plas vette modder ware
gevallen, zoo Frank zijn arm niet in eens stevig om haar middel had
geslagen....
--Eve, Eve! riep Sir Archibald, hoofdschuddend. Wees toch wat
voorzichtig!
Maar Eve herstelde zich reeds, met een licht blosje.
--Ja, wat zal ik u zeggen, ging ze door, hun gesprek vervolgend. Als ik
u geheel en al de waarheid moest zeggen....
--Natuurlijk!
--Ja wel, maar dan zoû u misschien boos worden. Want ik zie wel, dat u
dol is op uw vriend.
--Houdt u dan niet van hem?
--Wel, als u het dan weten wilt: den eersten dag, dat ik hem leerde
kennen, vond ik hem onuitstaanbaar. Met u schoten we dadelijk
aangenaam op, als met een prettigen reiskameraad, maar met hem.... hij
heeft misschien niet veel gereisd?
--O, ja wel! sprak Frank, die moest glimlachen.
--Nu, misschien was hij dan verlegen of linksch. Maar later ben ik wel
anders gaan denken en nu vind ik hem niet meer onuitstaanbaar....
Het was vreemd, maar Frank gevoelde weinig blijdschap over die
verandering van gevoelens en hij bleef zwijgen.
--U zei, dat hij veel verdriet heeft gehad? Nu, dat kan men hem ook wel
aanzien. En dan heeft hij zoo iets zachts, iets teeders zoû ik bijna
zeggen, zulke zachte, zwarte oogen en zoo een lieve stem. Ziet u, dat
alles vond ik eerst onuitstaanbaar, maar nu vind ik er zoo iets poëtisch
in. Hij moet zeker dichter zijn en eene ongelukkige liefde gehad hebben;
hij kàn geen banaal mensch zijn.
--Neen, dat is hij ook niet! sprak Frank vaag, in eene lichte malaise
over Eve's extaze, en eene mengeling van jaloezie en treurigheid; iets
als een afkeer van den schijn der wereld en een doffe ijverzucht op dit
zacht-poëtische, dat Eve in zijn vriend vond, doorsidderde hem als eene
huivering. Zijn blik zag even bijna week op naar het mooie jonge
meisje, dat soms zoo verstandig, soms zoo naïef was; geleerd, waar het
hare lievelingsliteratuur, onwetend waar het het reëele leven betrof; een
dof medelijden kwam over
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.