Noodlot | Page 7

Louis Couperus
een Engelschman? vroeg de oude heer.
Frank vertelde, dat zij Hollanders waren, dat zij in Londen woonden en
hun gesprek klonk dadelijk in dien gulgauwen toon, dien men tegen
medereizigers, als lotgenooten, bezigt, wanneer het weêr helder is en
het landschap mooi. Opgewekt hunne bewondering over Noorwegens
natuur elkaar mededeelend, gingen zij naast elkander voort: de oude
heer kras meêstijgend, het jonge meisje zeer recht, met haar fier
figuurtje, dat zich modelleerde in haar eenvoudig, glad, blauw lakensch
toilet, waaraan de pelerine, met verschillende neêrslagen, eene
pittigheid van sport gaf: iets van een jolig koetsiertje; terwijl het blauw
jockeypetje jongensachtig luchtig stond op heur dik opgewrongen,
rossig gouden haar. Bertie alleen begreep niet, dat dit alles nu plezier
heette, maar hij klaagde niet; hij sprak weinig, het niet noodig
oordeelend zich aangenaam te maken bij die menschen, die zij morgen
denkelijk al uit het oog zouden verloren hebben. Hij sleepte zich dus
meê, verwonderd, dat Frank aanstonds in een levendig gesprek met het
jonge meisje was, en eensklaps duidelijk inziende, dat zijne eigene
gemakkelijkheid en tact slechts vernis waren, bij Franks innigere
beschaving. Hij voelde zich, niettegenstaande zijn fijn gezicht, zijn
elegant reiskostuum, op eens zóó de mindere van Frank, dat eene
ergernis, zweem van haat, hem doortrilde; en die minderheid niet
kunnende uitstaan, voegde hij zich aan de zijde van den ouden heer en
dwong zich tot eene respectueuze beminlijkheid. Bij het kronkelen van

den, zich versmallenden, weg geraakten zij een weinig achter bij het
jonge meisje en Frank, en zij bleven zoo voortklimmen, twee aan twee.
--U woont in Londen? Hoe is uw naam? vroeg het jonge meisje, kalm
vrijmoedig.
--Frank Westhove....
--Ik heet Eve Rhodes; mijn vader is Sir Archibald Rhodes van
Rhodes-Grove. En uw vriend?
--Hij heet Robert van Maeren.
--Ik hoû meer van den klank van uw naam; ik geloof, dat ik hem op zijn
Engelsch kan uitspreken; hoe zei u ook weêr?
Hij herhaalde zijn naam, en zij sprak dien daarna uit, met haar Engelsch
mondje. Het was een spel, zij lachten er om: Frànk, Frank Westhove....
Maar zij zagen om.
--Is u moê, papa? riep Eve.
De oude heer werkte zich mopperend met zijne breede schouders de
hoogte in; zijn gelaat was rood onder zijn, achterop gezette, geruiten
reispet, en hij blies als een triton. Bertie poogde lieftallig te glimlachen,
innerlijk in hooge mate woedend over die onzinnige stijgpartij. Het
duurde nog een half uur, toen zij op het smalle paadje, dat als een grijze
arabesk den berg overkronkelde, bleven stil staan en zich neêrzetten op
een rotsblok, om te rusten.
Eve was een en al verrukking. In de diepte rustte Drontheim met zijne
houten huizen, omcirkeld door zijn staalkleurigen Nid en zijn fjord, een
tooverspiegel, waarop krijtwit, het fort Munkenholm dreef. Op de
bergen blauwde het: dichtbij het wazige, donkerviolette blauw van
druiven, dan het stoffige blauw van fluweel, verderop het kristallige,
doorglanzige blauw van saffier, eindelijk het bleeke hemelblauw van
turkoois. Het water was blauw als een blauw zilver, de lucht--blauw als
parelen en parelmoêr. De zon scheen overal zacht egaal, zonder gloed

en zonder schaduw, recht uit de hoogte.
--Het is bijna Italië! sprak Eve opgetogen. En dit is nu toch Noorwegen!
Ik stelde me Noorwegen altijd geheel en al voor, als het Romsdal is,
woest met ruwe gebergten als den Romsdalhorn en den Trolltinder en
met woedende watervallen als de Sletta-fos, en dit is zoo allerliefst, zoo
zacht met al dat blauw! Ik zoû hier op dit punt wel een kasteel willen
bouwen en hier blijven wonen, en dan zoû ik mijn kasteel Eve-Bower
noemen en een heele boel witte duiven houden; die zouden zoo aardig
vliegen in die blauwe lucht....
--Lieve meid! lachte Sir Rhodes. 's Winters zal het hier wel anders zijn.
--Nu goed, anders maar toch mooi. 's Winters hoû ik ook dol van
woeste stormen en het fjord hier zoû bruisen, onder aan mijn kasteel en
er zouden grijze nevels hangen over die bergen daar! Ik zie het al!
--Kom, je zoû bevriezen! sprak papa nuchter tegen.
--Wel neen, ik zou voor een groot torenraam zitten mijmeren met Dante
of met Spencer.... Houdt u van Dante en van Edmund Spencer?
Het laatste was gericht tegen Frank, die beteuterd naar Eve's extaze had
geluisterd en die nu wat schrikte; ja, ziet u, Dante kende hij bij naam,
maar van dien Spencer had hij zelfs nooit gehoord, nog wel van
Herbert....
Wat, kende hij Edmund Spencer niet? Una en de Redcrossknight niet
en Britomartisch niet, hoe was het mogelijk?
--Lieve meid, wat dweep je toch met die dwaze allegorieën! sprak papa.
--Ze zijn prachtig, papa! ging Eve beslist voort. En dan, ik laat de
allegorie voor wat ze is en bewonder alleen de poëzie er van.
--Opgesmukte taal ... je verdrinkt onder de beelden.
--Dat is de kleur van
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 61
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.