Noodlot | Page 6

Louis Couperus
misschien
geheime uitspattingen, wellicht mysterieuze omdolingen in de vunze
krotten der gemeenste buurten van Londen, waarvan Frank nooit het

rechte hoorde of begreep: eene verdorvenheid, waartoe Frank te netjes
en te fatsoenlijk scheen, om over ingelicht te worden; eene zonde,
waarin hij niet mocht deelen en die Bertie, in een verfijnd egoïsme,
voor zichzelven hield, als een lekker beetje. Frank gevoelde zich die
dagen vol van eene walging des levens, als miste hij den ongezonden
prikkel zijns bestaans; zijne eenzaamheid vulde zich met eene grauwe
melancholie en ongelukkig tot wanhoop toe, verkwistte hij zijne dagen
thuis, ongeschikt tot iets, zich ergerend in zijn doodsch interieur, waar
alles,--de val der rijke draperieën, het bronze naakt der beelden, de
slordig neêrgesmeten kussens der divans--als een eigenaardigen geur
van Bertie had behouden, die hem pijnlijk plaagde. In zulke dagen
gevoelde hij de lafheid van zijn leven, de walgelijke onbeduidendheid
van zijn zenuwloos leêg bestaan, nutteloos, doelloos, niets! Droevig
zoete mijmeringen overstelpten hem, heugenissen uit zijn ouderlijk
huis, door het tooverglas der herinnering schemerend als tafereelen van
teedere huislijke harmonie, waarin de gestalten van zijn vader en zijne
moeder, verheerlijkt in kinderliefde, groot en edel opblonken. Hij
verlangde naar iets onzegbaar ideaals, iets reins en zuivers, een groot
doel! Hij zoû zich schudden uit zijn zieleslaap, hij zoû Bertie
wegzenden.... Maar Bertie kwam terug en Bertie omstrikte hem weêr
met zijne fluweelen banden en hij zag het steeds duidelijker in: hij kon
niet meer buiten Bertie. Dan zich in een spiegel ziende, groot en stevig
gebouwd en gezond, het rijke bloed tintelend onder zijn gelaatskleur,
moest hij glimlachen om de dwaze hersenschimmen zijner
eenzaamheid en kwamen zij hem van eene ziekelijkheid voor, die niet
te rijmen was met zijne sanguinische kracht. Het leven was eene
comedie en het beste was zijn leven als eene comedie te spelen, in
louter genot der zinnen; verder was er niets de moeite waard ... En toch,
soms, na nachten als bacchanaliën, vervulde hem, in de matheid van
zijn groot lichaam, eene nijpende mismoedigheid, die met zulke
filosofie der lichtzinnigheid niet te bekampen was en Bertie zelf moest
zedepreeken: waarom zocht Frank niet eene bezigheid, een werkkring;
waarom ging Frank niet een beetje reizen ...
--Waarom ga je niet eens naar Noorwegen? vroeg Bertie, die maar wat
opnoemde.

Londen begon Bertie onuitstaanbaar te worden en daar het denkbeeld
van reizen Frank toelachte, zoowel om de verandering als om de
economie--zij zouden in het buitenland eenvoudiger kunnen leven dan
in dit metropolitaansche high-life-gewoel,--dacht hij er eens over na en
kwam tot het besluit, dat hij goed zoû doen White-Rose voor
onbepaalden tijd aan de zorg van Annie en haren man over te laten en
eenige weken in Noorwegen door te brengen. Bertie zoû hem
vergezellen.

HOOFDSTUK II.
I.
Na de table-d'hôte in het Brittania-Hotel te Drontheim, gingen de
vrienden door de breede, stille straten, met hare lage, houten huizen, de
stad uit in de richting van den Gjeitfjeld, toen zij in de voorstad Ihlen
een ouden heer inhaalden, die, van een jong meisje vergezeld, blijkbaar
dezelfde wandeling meende te maken. Aan de table-d'hôte hadden zij
eenige plaatsen van elkaâr afgezeten en daar deze zweem van
bekendheid op den eenzamen weg een groet billijkten, namen Frank en
Bertie hunne hoeden af. De oude heer, in het Engelsch, vroeg hun
haastig of zij den weg wisten naar den Gjeitfjeld: hij was het met zijne
dochter, die halsstarrig bij de uitspraak van haar Baedeker bleef, niet
eens. Een gesprek vloeide uit dit verschil van meening; de beide
jongelui vroegen verlof zich te mogen aansluiten: Frank meende dat
Baedeker gelijk had.
--Papa vertrouwt nooit op Baedeker! sprak het jonge meisje met een
rustigen glimlach, terwijl zij haar roode deeltje, waarin zij den weg had
gezocht, sloot. En papa wil me nooit gelooven, als ik zeg, dat ik er hem
wel brengen zal....
--Is u altijd zoo zeker van uw weg? vroeg Frank schertsend.
--Altijd, sprak ze overmoedig, met een helder lachje.
Bertie vroeg naar den duur van de wandeling en wat men er zien zoû;

dat eeuwige wandelen van Frank kwam hem zeer vermoeiend voor! Hij
had zich gedurende zijn verblijf bij Frank zoo vertroeteld om zijne
vorige ellende te vergeten, dat hij nu geen grooter genot kende dan met
een cigarette of een glas port op eene bank te liggen, en zich vooràl niet
te vermoeien. Maar nu, in den vreemde.... op reis kon men toch niet
altijd in zijn hotel blijven soezen; daarbij: van rijden in karriolen werd
hij stijf; eigenlijk was het allemachtig dwaas zich zoo noodeloos te
verplaatsen, en White-Rose nog zoo kwaad niet! Frank echter genoot
volop van de ijle, opstijvende lucht van dien zuiveren zomermiddag en
hij dronk den zachten zonneschijn, als waren die gouden wijn, gekoeld
door een frisschen bergwind: zijn stap was elastisch, zijne stem
vroolijk.
--Is u
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 61
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.