Nieuw-Guinee en de exploratie der | Page 7

L.A.C.M. Doorman
jaar later verlaten was, maar zich nieuwe kampongs gevestigd hadden op, bij onze eerste opvaart, onbewoonde plaatsen, komt men tot de conclusie, dat het nomadenvolk een deel van het jaar de sagostreek bewoont, zich voor langen tijd voedsel (sago en gerookt varkensvleesch) verschaft en dan, voorzien van levensmiddelen, voor geruimen tijd zijn zwerversleven hervat.
Bij het beschrijven van een kampong vol Papoea's mogen de honden niet vergeten worden. Mager, schurftig, huilerig en laf, zijn ze desondanks de onafscheidelijke metgezellen der wilden. Hoort of ziet men ergens in de wildernis een hond, dan kan men er zeker van zijn, dat menschen in de buurt wonen; omgekeerd kan men bij menschen steeds honden verwachten. Merkwaardig is het, dat noch ik, noch één mijner metgezellen, ooit een Papoea-hond hebben hooren blaffen. Deze honden kunnen niet anders dan huilen en janken. Reeds door Lorentz was dit opgemerkt aan de Humboldt-baai; hij veronderstelde, dat men hier met een afzonderlijk ras te doen zou hebben.

In den morgen van 5 December tegen een uur of tien kwamen wij voor de Otken-rivier. Deze is een kleine rechterzijrivier van den Mamberamo. Een 1000 M. deze rivier op, lag het Pionierbivak van Franssen Herderschee en De Wal.
Zoodra het schip het anker had laten vallen, werd een prauw te water gelaten, want onmiddellijk moest vastgesteld worden of het Oude Pionierbivak geschikt was voor dit zeer groote Detachement; zoo niet, waar alsdan het hoofdbivak zou komen.
Het bleek, dat het Oude Bivak te klein was. Het was wel een fraaie gelijke plek gronds, maar voor een Detachement van b.v. 500 personen (vrouwen en kinderen en later te werven Dajaksche en Papoesche roeiers meegerekend), bij lange na niet groot genoeg. Er waren geen sporen te zien van vroegere barakken. Alles was tot halve manshoogte begroeid met onkruid en struikgewas. Bij den oever vonden wij een uitstekend stuk hout, dat bij latere opgraving tot één der vier prauwen bleek te behooren, die in 1911 door de Expeditie De Wal achtergelaten en ingegraven waren om eventueelen lateren opvolgers van nut te kunnen zijn. Die prauwen bleken verrot na twee jaren tijds; wij hadden er niets meer aan.
Wij staken nu de Otkenrivier over en na eenig wandelen en zoeken bepaalde Kapitein Oppermann, dat het nieuwe Pionierbivak zou komen in den hoek tusschen Otken-rivier en Mamberamo. Het land was hier mooi vlak en 4 M. boven het rivierniveau. Een tweehonderd meters naar binnen was een 4 M. hoogere rug, breed circa 100 M., die landinwaarts evenwijdig aan de Otken-rivier liep. Voorloopig zou onderdak gemaakt worden aan den rivieroever; het eerste werk zou daarna zijn, het hoofdbivak te bouwen op den hoogeren rug, meer naar binnen.
Een beekje, uitkomend in de Otken-rivier, gaf vrij helder water, dat na filtreeren en koken zeer goed drinkbaar was.
Zoo was dus de grond voor het Groote Bivak gelegd. Zoo spoedig mogelijk werd eerst het onderdak voor den nacht gemaakt, waarna militairen en dwangarbeiders hun persoonlijke eigendommen konden opbergen. Vervolgens werd een kleine aanlegsteiger gemaakt, waarna met de ontscheping van materiaal begonnen werd. Onze groote motorboot en de motorboot van de "Valk" met onze roeisloepen voeren af en aan.
Den volgenden dag, 6 December, vertrok de "Valk". Wij oogden haar na, tot ze om de groote bocht verdween, na nog eenmaal lang haar fluit te hebben laten hooren. Daarna waren we alleen, doch er was genoeg te doen om ons bezig te houden.

III.
De eerste maand in Pionierbivak.
Zooals men zich herinneren zal, was de eerste taak voor het Detachement van den Mamberamo het inrichten van "Pionierbivak", doch voor één Detachement. Na verkenning van het Batavia-bivak [9] zou dit laatste ingericht worden als algemeen uitgangpunt, met woonplaats voor beide Detachementen. Laat mij aanstonds zeggen, dat, toen de bouw van Batavia-bivak nog maar kort aan den gang was, het reeds duidelijk werd, dat Pionierbivak hoofdbivak moest blijven, Bataviabivak alleen een hoofd-vivres-dep?t; de redenen zullen later vermeld worden.
Naast de genoemde taak stond het zoeken van aansluiting aan de vroegere verkenningen van de Apauwar en in het Waropèn-gebied, maar dit stelden wij voorloopig uit, daar men geen twee dingen tegelijk kan doen; voor een groote marschpatrouille toch heeft men veel menschen noodig en dat was juist, wat ons ontbrak.
Ons woonbivak aan den rivieroever bestond uit een officiershuis, één barak voor militairen, één voor dwangarbeiders, een goedang of opslagplaats, een ziekenhuis en een keuken.
Het schoonkappen van het terrein had zich bepaald tot alles, behalve het zware hout. Langs de barakken liepen gegraven sloten, die het terrein zooveel mogelijk draineerden, wat met het oog op de elkaar snel opvolgende regens wel noodig was. De paden door het bivak waren bevloerd met korte dwarslatjes; later werd grint gehaald, dat bij lageren waterstand gemakkelijk van de banken te krijgen was en de daarmee aangelegde paden waren netter en meer soliede. Om het bivak heen stond een houten hek; daarachter was naar alle zijden wildernis.
De officiersbarak was
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 57
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.