Nieuw-Guinee en de exploratie der | Page 3

L.A.C.M. Doorman
ook stuurlieden en machinisten moesten allen worden vervangen, terwijl het schip zelf geheel moest worden gedesinfecteerd en enkele van de Europeesche opvarenden, waaronder Kapitein de Grooth, voor herstel van gezondheid naar Europa moesten."
Brak, Juni 1906: "Gedurende de geheele reis en een week daarna werd aan de equipage elken dag een halve gram kinine gegeven, terwijl tevens tegen beri-beri kadjang idjoe werd verstrekt. Toch kregen wij na 14 dagen (men heeft mij verteld het z.g. incubatie tijdperk van malaria) zooveel koortslijders aan boord, dat van de 27 man equipage er slechts 13 geschikt bleken om den dienst waar te nemen. Slechts het machinekamerpersoneel bleef gespaard en ik schrijf het toe aan de hooge temperatuur in de machinekamer, dat zij er zoo goed afkwamen. De koorts begint gewoonlijk de eerste week met zware hoofdpijnen, hooge temperatuur (39��-40��) en absoluut gebrek aan eetlust. Na een week neemt de temperatuur af tot om en bij 38�� en deze toestand blijft zoo tot een 14 dagen daarna."
Pionier, Juni/Juli 1908: "Door den Commandant van Hr. Ms. 'Edi' werd meegedeeld, dat, dank zij de door den officier van gezondheid genomen maatregelen (kinine en kadjang idjoe), deze tocht voor de gezondheid van slechts 3 schepelingen schadelijke gevolgen heeft gehad. Deze drie kregen malaria; twee hunner waren na een paar dagen hersteld."
1910. Poging van Kapitein A. Franssen Herderschee om het sneeuwgebergte vanaf de Noordkust te bereiken. Na de Edivallen te zijn gepasseerd, wachtte hem 40 K.M. verder een groote verrassing: de heuvels verdwenen, de rivier verbreedde zich en zoover het oog reikte, strekte zich naar het Oosten, Zuiden en Westen een zeer groote vlakte uit. Dit was de z.g. "Meervlakte". Hierna liep de rivier over 25 K.M. recht Zuid en bleek alsdan ontstaan uit de samenvloeiing van twee takken: ����n komend uit het Westen, ����n uit het Oosten. Den eerste volgend, bereikte Franssen Herderschee in 10 dagen roeiens den voet van het gebergte; doch nauw tot den landtocht overgegaan, brak onder zijn troep beri-beri in zoodanige mate uit, dat er verscheidenen stierven en de leider met 50% zieken ten spoedigste moest retireeren en de expeditie opgeven. Men was toen nog ruim 70 K.M. hemelsbreed benoorden de Carstenztoppen. De Oostelijke tak, Idenburgrivier gedoopt, werd 45 K.M. opgevaren. Natte moesson.
1910-1911. De Duitsche doktor Max Moszkowski maakte van den weg van Franssen Herderschee gebruik om eveneens het Sneeuwgebergte te bereiken; gebrek aan vivres dwong de kleine expeditie, die in slechts ����n prauw voer, tot terugtocht. Moszkowski was zeer tevreden over den gezondheidstoestand, dank zij de toegepaste prophylaxe van kinine, zilvervliesrijst en kadjang idjoe.
1911. De bij de expeditie Franssen Herderschee in 1910 slechts 45 K.M. opgevaren Idenburgrivier werd over bijna 400 K.M. verkend door den Luitenant ter zee 1e klasse De Wal. Onbegaanbare kloven met woeste versnellingen aan het eindpunt op 139�� 54' OL. noopten hem tot den terugtocht. Deze reis door de Meervlakte geschiedde in de maanden Juni-Augustus; er kwamen slechts enkele koortsgevallen voor.

I.
De samenstelling van het Exploratie detachement voor den Mamberamo.
Tot het reeds genoemde einddoel, het exploreeren van het Binnenland benoorden het Sneeuwgebergte, voer in het begin van December 1913 het eerste ��chelon van het "detachement voor den Mamberamo" deze groote rivier op.
Dit ��chelon bestond uit den Kapitein der Infanterie Oppermann als leider, den Officier van Gezondheid Thomsen en den Luitenant ter zee der 2e klasse Langeler. Verder uit eenige Europeesche en Inlandsche onderofficieren, voorts Inlandsche fuseliers en dwangarbeiders. Te zamen een 70 man.
De fuseliers waren in hoofdzaak Javanen en enkele Timoreezen; Amboneezen hadden wij er niet bij. De Timoreezen muntten bijzonder uit. De dwangarbeiders vormden een staalkaart van rassen en stammen; onder hen waren de Atjehers, Palembangers en Boegineezen de besten; hun "zonden" waren moord en grove diefstal; geen wonder, dat het r��gime streng was en er vaak ter bestraffing naar den rottan moest worden gegrepen.
Een Inlandsche opnemer was toegevoegd aan het detachement; dit was ����n der z.g. "verkenners" van den Topografischen dienst, welke zijn opgeleid voor detailwerk, doch die ook voor het globalere overzichtswerk uitstekende diensten kunnen bewijzen.
Met een volgend ��chelon kwamen 40 Dajaks van Borneo, bekwame prauwenmakers en versnellingroeiers en 130 Papoea's van de kusten, die als roeiers diensten zouden bewijzen.
Eind Maart 1914 kwam het geheele detachement van de Noordkust op den Mamberamo aan en stelde zich onder de bevelen van den leider, Kapitein Oppermann.
Dit detachement bestond uit den Kapitein der Infanterie Schultz, 1e Luitenant Schulze en de Luitenants ter zee 2e klasse Doorman en Stroeve. De Officier van Gezondheid v. Steenis bleef te Manokwari achter. Met een vorig ��chelon was reeds aangekomen de 1e Luitenant der Infanterie Feuilleteau de Bruin, ter vervanging van Kapitein v. d. Beeke, die na een kort verblijf op Nieuw-Guinee met malaria en beri-beri ge?vacueerd was.
Totaal hadden wij derhalve 9 officieren, 160 man kader en fuseliers, 40 Dajaks, 130 Papoea's en circa 240 dwangarbeiders. Vele zieken maakten een voortdurende vervanging noodzakelijk.

II.
Den Mamberamo op.
Doreh
Continue reading on your phone by scaning this QR Code

 / 57
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.