patrouille teruggekeerd, en maakte kennis met de overige heeren van
het Detachement.
Men had voor ons en onze menschen tijdelijke woningen
gereedgemaakt. Dit was wel noodig, want wij zijn een week te
Manokwari gebleven en toen eerst met een deel van ons Detachement
den Mamberamo opgegaan.
Om te beginnen werden na aankomst (20 November) de "Heemskerk"
en het, reeds ter reede liggende, stoomschip "Valk" geheel leeggehaald
en alle levende ziel ontscheept. Voor allen en alles werd, vaak dan met
moeite, plaats aan den wal gevonden, doch dat we hiermee niet in één
dag klaar waren, is te begrijpen.
Daarna werd op de "Valk", welke ter beschikking bleef, opnieuw
ingescheept: [3] een échelon van ± 70 man, de materialen noodig voor
hun onderdak en voor den verderen bivakbouw en een ruime voorraad
vivres.
Tot de 70 man behoorden 3 officieren, n.l. Kapitein Oppermann, dokter
Thomsen en ik; [4] verder een Inlandsch verkenner, eenige
onderofficieren, ± 15 fuseliers en ± 45 dwangarbeiders.
Over de benoodigde materialen behoeft, na de uitgebreide
opsommingen in het vorige hoofdstuk, [5] niet nader te worden
uitgeweid. Slechts zij nog een groote hospitaal-tent vermeld, die in
onderdeelen kon worden meegevoerd. De groote motorboot ging mee,
twee roeisloepen en twee lichte prauwen.
De afreis van Manokwari was den 26en November. Daar ging het dan
ten slotte op den Mamberamo los, na, voor zoover mij betreft, bijna
drie maanden van reizen en regelen.
Na Sjeri voeren wij recht Oost benoorden het langgerekte eiland Japèn
langs, om vervolgens de Noordkust van Nieuw-Guinee tot Kaap d'
Urville te volgen. Zagen wij het hooge bergland van Japèn bij helder
weer en zonneschijn, den volgenden dag kwam de Noordkust tusschen
de elkaar snel opvolgende regenbuien slechts nu en dan even te
voorschijn. Die kust is weinig schilderachtig.
Men vaart op een mijl of vier uit den wal en aanschouwt niet anders
dan het vlakke land, als een donkere streep geteekend aan den horizon.
Het is een zandig strand en daarachter groeien rizoforen en tjemara's.
Hier en daar kenmerkt een landhoek zich door donkerder tint; op zulke
plaatsen komt gewoonlijk een grootere of kleinere rivier in zee uit.
Kaap d' Urville heet de Noordelijkste hoek der Noordkust, waar de
Mamberamo in zee komt. Zij was moeilijk te herkennen, want
landhoeken zijn er vele en de talrijke buien maakten het vinden niet
gemakkelijker; de "groote rivier" [6] annonceert zich echter op verren
afstand door den grooten plas bruin modderwater, die over een rayon
van niet minder dan tien mijl uit de kust, op het heldere blauwgroene
zeewater drijft. En zoo duidelijk is de scheiding, dat men op een
gegeven moment met het voorschip in zoet, met het achterschip in zout
water is en de scherpe scheidingslijn tusschen blauw en bruin ter
weerszijden ver kan volgen.
Op het lood werd de vaargeul gezocht over de baar of modderbank, die
ook hier, zooals voor elke Indische rivier, niet ontbreekt. De minste
diepte was 4 vadem.
Eindelijk voeren we de rivier binnen; de mond was hier een 800 M.
breed, de stroom in het midden 3 à 4 mijl. Daar de "Valk" zes mijl volle
kracht liep, avanceerden wij dus somtijds slechts met een snelheid van
2 mijl; gewoonlijk konden wij onder den eenen of anderen oever, in
minder stroom, voordeel behalen; doch over de 240 K.M. tot
Pionierbivak deden wij 4 dagen, waarbij evenwel moet opgemerkt
worden, dat we des nachts voor anker gingen.
Als gids voor de opvaart hadden wij de oude kaart van den Luitenant
ter Zee Kerkhoven van 1884, welke ook zijnen opvolgers als leiddraad
had gediend en die, waar noodig, door hen was gecorrigeerd. De groote
rivier toch verlegt zich in die jaren, doch het is minder dan men wel zou
verwachten en het bepaalt zich in hoofdzaak tot de lage en ondiepe
modderbanken bij de eilanden. Evenals zulks bij het opvaren van alle
rivieren gebeurt, houdt men in krommingen den buitenbocht, omdat die
het diepste is; de binnenbocht is ondiep. Drijvend zwaar hout raakt
daardoor gemakkelijk vast, zoodat men er groot gevaar voor stooten
heeft. In binnen- of buitenbocht, kan men zich van verre gezien, nooit
vergissen; de eerste toch is in breeden band omzoomd door glagah, een
meer dan manshoog uitgepluimd oevergewas. Dit glagah is het wilde
suikerriet, doch alleen een hoogst enkele dikke stengel is saprijk en
zoet genoeg om de moeite van het uitkappen te loonen.
Den tweeden ochtend zagen wij de eerste heuvelrijen van het Van
Rees-Gebergte in de verte, den derden dag voeren wij er tusschendoor
tot wij in den avond van den vierden dag op weinig na de plaats van het
oude Pionierbivak bereikten.
Bij Scholten-eiland, den derden dag, deed zich de moeilijkheid van den
stroom duchtig voelen. Men is hier even voorbij den rand van het
heuvelland en heeft wel niet met een stroomversnelling te maken, maar
toch is
Continue reading on your phone by scaning this QR Code
Tip: The current page has been bookmarked automatically. If you wish to continue reading later, just open the
Dertz Homepage, and click on the 'continue reading' link at the bottom of the page.